Eenzame uitvaart #207, Amsterdam

Eenzame uitvaart 207
Maandag 29 augustus 2016, 13.30 uur
Begraafplaats St. Barbara
Dichter van dienst: F. Starik

Het gebeurde al in juni: een kindje, gevonden in een tas, aan de Oostoever van de Sloterplas. Een voorbijganger die een hond uitliet, een hond die in de bosjes dook, geblaf. De verbijstering om wat er in die tas zat. Het heeft allemaal in de krant gestaan, het is een paar keer op teevee geweest. Opsporing Verzocht. De politie heeft er alles aan gedaan. Forensisch onderzoek, rechercheurs die doorgaans zware misdrijven oplossen – de maanden verstreken, men kwam geen stap dichterbij. Begin augustus meldde Van Bokhoven dat er zo zoetjesaan eens aan een begrafenis gedacht moest worden, zelfs al had het kindje nog steeds geen naam gekregen: de zaak zat, zoals dat heet, muurvast. In strikte zin zal er van een eenzame uitvaart geen sprake zijn. Opsporing Verzocht zou op 23 augustus in een laatste poging om zijn identiteit boven water te krijgen nogmaals aandacht aan de zaak besteden, dan zou ook de datum, het tijdstip en de locatie van de uitvaart bekend gemaakt worden – eerder al werd door buurtbewoners een stille tocht voor het kleine onfortuinlijke mannetje, gevonden in een tas, georganiseerd, een stille tocht, die enkele tientallen belangstellenden trok, die mensen zullen vast ook hier aanwezig willen zijn, met bloemen, met de spreekwoordelijke knuffelbeertjes, die het kleine mannetje naar alle waarschijnlijkheid niet heeft vastgehouden. De politie zal met een delegatie komen, de uitvaart zal door hen van A tot Z worden gefilmd, er zullen actualiteitenprogramma’s op af komen, kranten zullen verslag willen leggen van een zaak die ook hen maanden bezig heeft gehouden.

Desondanks heeft de Dienst besloten dat er een dichter wordt ingeschakeld – het is ook gek als er bij zo’n gelegenheid helemaal niemand iets zegt. Er is van tevoren overleg gevoerd over hoe dat met die persaanwezigheid moet, waar ook eerder al discussie over is gevoerd. Hoe ver moeten we gaan? Enerzijds voeren we een mediaschuw beleid – we willen geen theatershow worden, geen schaamlapje zijn, anderzijds kun je je van alles voorstellen bij de politiemensen, die maandenlang wanhopig naar aanknopingspunten hebben gezocht, die moeten de zaak ook afsluiten, er is nog meer te doen, soms moet je een nederlaag toegeven, erkennen dat je vergeefs naar een identiteit, een aanknopingspunt hebt gezocht en anderzijds houdt het natuurlijk nooit op. Ooit zal er iemand opduiken wiens of wier DNA opmerkelijke overeenkomsten vertoont met de baby die in een tas werd gevonden.

Niets kan voor eeuwig verborgen blijven. Ooit zal het kindje een naam krijgen. Maar nu nog niet. Het Parool plaatst een interview, AT5 komt langs om naar de dichter te kijken, de patholoog, Judith, die het kindje heeft onderzocht en het voor de uitvaart voor de laatste keer weer aan zal kleden belt om over de muziek te praten – ze denkt aan Carry me van Chris de Burgh, aan Twinkle twinkle little star, liefst in de uitvoering van Jewel, een uitvoering die ik niet kan vinden. Later stuurt ze me de linkjes naar de muziekstukken die uiteindelijk haar voorkeur genieten. Katie Meluhah, I cried for you, die staat nu bovenaan. En ze schrijft onderstaand stukje over hoe ze de vondst van de baby ervaren heeft, een stuk dat door de Amsterdamse politie op Facebook werd geplaatst. Ik citeer het volledige bericht, ondertekend door Judith – ook de politie zelf hecht eraan zoveel mogelijk anoniem te blijven, in hun vak is dat een soort van handig, als je geen publieke persoonlijkheid wilt zijn, niet op straat wenst neergeschoten te worden.

*

‘Ik liet mijn tranen gaan. Het was een bijzonder onderzoek.’ Forensisch rechercheur Judith deed onderzoek bij de Sloterplas, op de plek waar op 8 juni een overleden baby werd gevonden. Ze schreef er dit gedicht en deze korte blog over en maakte een foto van het kistje in het uitvaartcentrum.

Ik heb je gekleed
Ik heb je gewiegd
Ik heb voor je gezongen
Ik heb je in je kistje neergelegd
Ik heb gedaan wat ik kon

8 juni 2016 kreeg ik een melding die mij altijd bij zal blijven. Er zou mogelijk een levenloze baby zijn aangetroffen aan de oever van de Sloterplas. Bij aankomst stonden al vele collega’s op ons te wachten. Op de plaats delict was een bijzondere, intense emotie voelbaar.

Rustig benaderde ik de plek waar je was aangetroffen. Er lag een tasje in het gras. Stiekem hoopte ik dat je een pop was. Een pop verloren tijdens een wandeling door het park. Of zoals wel vaker voorkwam, een nestje met pups of kittens. Maar één blik was voldoende. Een baby gewikkeld in sjaals, verpakt in een tasje. Een mooi, gaaf en klein kindje.

Met woorden is niet te beschrijven wat het met mij deed. Zoals men mag verwachten werd er zorgvuldig onderzoek gedaan. Een onderzoek dat werd overschaduwd door emotie. De tranen rolden soms over mijn wangen. Ik liet ze gaan. Het was een bijzonder onderzoek.

Nu is de tijd gekomen om afscheid te nemen. Op 29 augustus word je begraven.

Tot op de dag van vandaag heb ik de stille hoop dat jouw moeder zich zal melden. Want al draag ik je mee in mijn hart, jouw moeder heeft jou ónder haar hart gedragen. Zij zou degene moeten zijn die jou voor de laatste keer in haar armen naar je rustplaats brengt.

Moeder, 
Ik heb hem gekleed
Ik heb hem gewiegd 
Ik heb voor hem gezongen
Ik heb hem in zijn kistje neergelegd 
Ik heb gedaan voor hem wat ik kon, 
hopende dat hij nu in een mooie wereld is 
Ik neem afscheid van je kindje

Rust zacht mooi klein jongetje

Judith

*

Het wordt maandag, de dag van de uitvaart. Ik word in alle vroegte wakker met het nieuws op de radio: ja, het is groot nieuws. Televisie, krantenberichten, de hele zooi. Om tien over negen word ik gebeld door een radioprogramma, dat is zo afgesproken. Zet koffie, lees de krant, beantwoord berichten, journalisten die zeggen te komen en me graag willen spreken, ja hoor, kan, zeg ik.

Ik heb beloofd om 13 uur op de begraafplaats aan te komen. Als ik arriveer, heeft vrijwel iedereen zijn post al ingenomen. Agenten in uniform aan de poort, mannen met een badge opgespeld in vrijetijdskleding, journalisten met een opschrijfboekje, fotografen, filmploegen, de mannen van de dienst. Er loopt een strenge man rond die alles keurig in de hand houdt. Geen foto’s op de begraafplaats, het grafje mag pas na de dienst gefilmd worden. Judith, ze heeft haar man en haar zoon meegenomen. En iemand die haar bij zal staan mocht het haar niet lukken om haar bericht zelf voor te lezen. Langzaam stroomt de begraafplaats vol. In totaal een man of honderd. Onder hen ook stadsdeelvoorzitter Ahmed Baâdoud, over wie de uitvaartleidster vertelt dat hij ook zal spreken, net als Judith en een kleine, oudere vrouw, die zich voorstelt als Ilsje Tjong: zij heeft ook een gedichtje geschreven. Die moeten we dan maar tussen Twinkle Twinkle en Traümerei passen.

Bij het binnentreden klinkt Katie Melua op, zonder h dus, zie ik nu pas, als ik dit schrijf, het nummer volstaat maar net om iedereen op tijd te laten plaatsnemen, voor de uitvaartleidster naar voren zal moeten stappen om iedereen welkom te heten en de eerste spreker aan te kondigen, dat ben ik. Met mijn inmiddels droge bek. Zou wel een glaasje water lusten. Er is geen glaasje water. De uitvaartleidster opent de bijeenkomst met een welkom aan de aanwezigen, vertelt wie er komen spreken, en geeft het woord dan aan de stadsdichter, een functie die ik al vier jaar niet meer bekleed, en die ook in de nieuwsberichten rond de uitvaart voortdurend opduikt, maar dit is niet het moment om te vertellen hoe lang dat al geleden is. Dit is het moment om deze hartverscheurende gebeurtenis van tekst te voorzien.

*

ZUCHT

Of je nu wel of niet geboren wordt.

Het maakt niet eens zo veel verschil.

Gemeten in de tijd zijn we een zucht.

Een vloek, een zegen, een juweel.

In deze van tranen doordrenkte ruimte

noemde ooit een uitvaartleidster de aula

waar we normaal gesproken bijeenkomen om afscheid te nemen

van iemand die, of hij nu goed of niet goed leefde

een leeftijd bereikte waarvan je kunt zeggen:

het is gebeurd, gedaan, het is geweest.

Vandaag kunnen we zo niet spreken.

Vandaag is alles tevergeefs.

Jij bent alleen maar zo veel weken, maanden rondgedragen.

Verwekt in verwarrende omstandigheden werd je

amper geboren, je navelstreng net doorgeknipt.

Zo jong, zo jong: je kreeg een luier van de Lidl om

een rompertje van de Primark aan en dat was dat.

In een oranje tas gestopt en weggebracht.

Ik ken niet eens je naam

zo je die al is gegeven. Je diepste naam

die alleen je moeder heeft gedacht.

Denk maar hard

aan wat je allemaal bespaard is gebleven

lieve, kleine, vergeefse ziel,

voor wie je liefhebt zul je heten.

Wij kunnen dat niet zijn. In je onbestaan.

In je nietleven. Wij mogen je niet weten.

Voor het leven op de vlucht.

Lieve, kleine, oude ziel, er wordt op je gewacht.

Gemeten in de tijd een zucht.

Rust zacht.

*

Dit gezegd hebbende neem ik terug plaats, vooraan in de stoelen die de bankjes recent hebben vervangen. ‘Kleine held’, zingt Jeroen van der Boom. Precies zoals ik gedacht had. Dan leest Judith haar blogbericht en het gedichtje dat haar bericht omkadert voor, ze heeft zichtbaar moeite haar tranen te bedwingen, dat ontroert. Twee onvaste kinderstemmetjes zingen Twinkle Twinkle. Dat ontroert ook. Ik ben blij dat ik haar heb kunnen overtuigen van mijn standpunt, dat deze kleine versie beter werkt dan het Amerikaanse, wat gladde popliedje dat Jewel ervan maakte, de versie die zij voorstelde. De uitvaartleidster vraagt Ilse Tjong naar voren, die een zegenende hand over het kistje spreidt en een klein gedichtje voordraagt met veel liefde erin en de zekerheid dat God het kindje met open armen zal ontvangen, om vervolgens dat kleine rieten kistje nogmaals te zegenen. Achterin de zaal begint een baby’tje zachtjes te kermen- er zijn twee echtparen gekomen met allebei een pasgeboren baby bij zich, kinderen die wel welkom waren.

Schumann’s Traümerei zet in: de uitvaartleidster vraagt ons te gaan staan. Even later neemt ze voorzichtig de bloemen en knuffels die er om en op het kistje zijn geplaatst op en overhandigt die aan de voorste rijen, ik houd mijn handen roerloos voor mijn kruis geslagen. Ik kan dat niet, de bloemen die anderen voor hem hebben meegenomen naar het grafje dragen. Dat voelt als een stukje toeëigenen van iets dat niet van jou is, was.

 

Ze tilt het kistje op, ze zal ons voorgaan, de massa dromt achter haar aan, iedereen wil vooraan staan. Als in een rij voor de kassa van de supermarkt. Of voor een bus, die na lang wachten de deuren voor je opent. Als je snel bent, heb je nog een zitplaats. Dat gedrang.

De jonge meneer Degenkamp laat het kistje aan twee touwen zakken. De steen erachter is al geplaatst, met een opschrift dat vertelt dat hier een naamloos kindje ligt, gevonden bij de Sloterplas. Er worden handjes zand geworpen op het kistje en de meegereisde knuffels, bloemen, ook het gedicht van mevrouw Tjong ligt erop. Ik ben de eerste die van het schepje gebruik maakt. En denk aan mijn zoon, toen hij nog een baby was, de eerste keer dat we hem naar het strand meenamen, en hij gedurig het zand van zijn handjes probeerde te wrijven, om ze vervolgens, om zijn evenwicht te bewaren, weer in datzelfde zand te plaatsen.

Ik praat met journalisten, de stadsdeelvoorzitter, buurtbewoners, ik praat met iedereen. Drink acht glazen water. Als de meeste mensen eindelijk vertrokken zijn krijg ik van de koffiejuffrouw een overtollig gebleken cake aangeboden. De cake is van een betere kwaliteit dan je zou verwachten, van bakker Jaap Brakenhoff te Krommenie. ‘Eenmaal geprobeerd, immer begeerd’ dicht de bakker op het plastic dat de cake omgeeft.  ‘Doe ook maar,’ zeg ik, de man die geen cake lust. ‘Mijn zoon komt vanavond eten en dat spaart weer mooi een toetje uit.’

De inmiddels volwassen zoon laat het zich goed smaken. Het lukt hem de cake voor driekwart weg te werken, dat is zijn opdracht. Hij weigert de volgende morgen, na zijn cake-ontbijt, het resterende gedeelte mee naar huis te nemen. ‘Hou jij hem maar,’ grijnst hij vals. ‘Er komt vast nog wel een journalist langs om die cake voor je op te vreten.’

Eenzame uitvaart 207

Maandag 29 augustus 2016, 13.30 uur

Begraafplaats St. Barbara

Dichter van dienst: F. Starik

Het gebeurde al in juni: een kindje, gevonden in een tas, aan de Oostoever van de Sloterplas. Een voorbijganger die een hond uitliet, een hond die in de bosjes dook, geblaf. De verbijstering om wat er in die tas zat. Het heeft allemaal in de krant gestaan, het is een paar keer op teevee geweest. Opsporing Verzocht. De politie heeft er alles aan gedaan. Forensisch onderzoek, rechercheurs die doorgaans zware misdrijven oplossen – de maanden verstreken, men kwam geen stap dichterbij. Begin augustus meldde Van Bokhoven dat er zo zoetjesaan eens aan een begrafenis gedacht moest worden, zelfs al had het kindje nog steeds geen naam gekregen: de zaak zat, zoals dat heet, muurvast. In strikte zin zal er van een eenzame uitvaart geen sprake zijn. Opsporing Verzocht zou op 23 augustus in een laatste poging om zijn identiteit boven water te krijgen nogmaals aandacht aan de zaak besteden, dan zou ook de datum, het tijdstip en de locatie van de uitvaart bekend gemaakt worden – eerder al werd door buurtbewoners een stille tocht voor het kleine onfortuinlijke mannetje, gevonden in een tas, georganiseerd, een stille tocht, die enkele tientallen belangstellenden trok, die mensen zullen vast ook hier aanwezig willen zijn, met bloemen, met de spreekwoordelijke knuffelbeertjes, die het kleine mannetje naar alle waarschijnlijkheid niet heeft vastgehouden. De politie zal met een delegatie komen, de uitvaart zal door hen van A tot Z worden gefilmd, er zullen actualiteitenprogramma’s op af komen, kranten zullen verslag willen leggen van een zaak die ook hen maanden bezig heeft gehouden.

Desondanks heeft de Dienst besloten dat er een dichter wordt ingeschakeld – het is ook gek als er bij zo’n gelegenheid helemaal niemand iets zegt. Er is van tevoren overleg gevoerd over hoe dat met die persaanwezigheid moet, waar ook eerder al discussie over is gevoerd. Hoe ver moeten we gaan? Enerzijds voeren we een mediaschuw beleid – we willen geen theatershow worden, geen schaamlapje zijn, anderzijds kun je je van alles voorstellen bij de politiemensen, die maandenlang wanhopig naar aanknopingspunten hebben gezocht, die moeten de zaak ook afsluiten, er is nog meer te doen, soms moet je een nederlaag toegeven, erkennen dat je vergeefs naar een identiteit, een aanknopingspunt hebt gezocht en anderzijds houdt het natuurlijk nooit op. Ooit zal er iemand opduiken wiens of wier DNA opmerkelijke overeenkomsten vertoont met de baby die in een tas werd gevonden.

Niets kan voor eeuwig verborgen blijven. Ooit zal het kindje een naam krijgen. Maar nu nog niet. Het Parool plaatst een interview, AT5 komt langs om naar de dichter te kijken, de patholoog, Judith, die het kindje heeft onderzocht en het voor de uitvaart voor de laatste keer weer aan zal kleden belt om over de muziek te praten – ze denkt aan Carry me van Chris de Burgh, aan Twinkle twinkle little star, liefst in de uitvoering van Jewel, een uitvoering die ik niet kan vinden. Later stuurt ze me de linkjes naar de muziekstukken die uiteindelijk haar voorkeur genieten. Katie Meluhah, I cried for you, die staat nu bovenaan. En ze schrijft onderstaand stukje over hoe ze de vondst van de baby ervaren heeft, een stuk dat door de Amsterdamse politie op Facebook werd geplaatst. Ik citeer het volledige bericht, ondertekend door Judith – ook de politie zelf hecht eraan zoveel mogelijk anoniem te blijven, in hun vak is dat een soort van handig, als je geen publieke persoonlijkheid wilt zijn, niet op straat wenst neergeschoten te worden.

*

‘Ik liet mijn tranen gaan. Het was een bijzonder onderzoek.’ Forensisch rechercheur Judith deed onderzoek bij de Sloterplas, op de plek waar op 8 juni een overleden baby werd gevonden. Ze schreef er dit gedicht en deze korte blog over en maakte een foto van het kistje in het uitvaartcentrum.

Ik heb je gekleed
Ik heb je gewiegd
Ik heb voor je gezongen
Ik heb je in je kistje neergelegd
Ik heb gedaan wat ik kon

8 juni 2016 kreeg ik een melding die mij altijd bij zal blijven. Er zou mogelijk een levenloze baby zijn aangetroffen aan de oever van de Sloterplas. Bij aankomst stonden al vele collega’s op ons te wachten. Op de plaats delict was een bijzondere, intense emotie voelbaar.

Rustig benaderde ik de plek waar je was aangetroffen. Er lag een tasje in het gras. Stiekem hoopte ik dat je een pop was. Een pop verloren tijdens een wandeling door het park. Of zoals wel vaker voorkwam, een nestje met pups of kittens. Maar één blik was voldoende. Een baby gewikkeld in sjaals, verpakt in een tasje. Een mooi, gaaf en klein kindje.

Met woorden is niet te beschrijven wat het met mij deed. Zoals men mag verwachten werd er zorgvuldig onderzoek gedaan. Een onderzoek dat werd overschaduwd door emotie. De tranen rolden soms over mijn wangen. Ik liet ze gaan. Het was een bijzonder onderzoek.

Nu is de tijd gekomen om afscheid te nemen. Op 29 augustus word je begraven.

Tot op de dag van vandaag heb ik de stille hoop dat jouw moeder zich zal melden. Want al draag ik je mee in mijn hart, jouw moeder heeft jou ónder haar hart gedragen. Zij zou degene moeten zijn die jou voor de laatste keer in haar armen naar je rustplaats brengt.

Moeder, 
Ik heb hem gekleed
Ik heb hem gewiegd 
Ik heb voor hem gezongen
Ik heb hem in zijn kistje neergelegd 
Ik heb gedaan voor hem wat ik kon, 
hopende dat hij nu in een mooie wereld is 
Ik neem afscheid van je kindje

Rust zacht mooi klein jongetje

Judith

*

Het wordt maandag, de dag van de uitvaart. Ik word in alle vroegte wakker met het nieuws op de radio: ja, het is groot nieuws. Televisie, krantenberichten, de hele zooi. Om tien over negen word ik gebeld door een radioprogramma, dat is zo afgesproken. Zet koffie, lees de krant, beantwoord berichten, journalisten die zeggen te komen en me graag willen spreken, ja hoor, kan, zeg ik.

Ik heb beloofd om 13 uur op de begraafplaats aan te komen. Als ik arriveer, heeft vrijwel iedereen zijn post al ingenomen. Agenten in uniform aan de poort, mannen met een badge opgespeld in vrijetijdskleding, journalisten met een opschrijfboekje, fotografen, filmploegen, de mannen van de dienst. Er loopt een strenge man rond die alles keurig in de hand houdt. Geen foto’s op de begraafplaats, het grafje mag pas na de dienst gefilmd worden. Judith, ze heeft haar man en haar zoon meegenomen. En iemand die haar bij zal staan mocht het haar niet lukken om haar bericht zelf voor te lezen. Langzaam stroomt de begraafplaats vol. In totaal een man of honderd. Onder hen ook stadsdeelvoorzitter Ahmed Baâdoud, over wie de uitvaartleidster vertelt dat hij ook zal spreken, net als Judith en een kleine, oudere vrouw, die zich voorstelt als Ilsje Tjong: zij heeft ook een gedichtje geschreven. Die moeten we dan maar tussen Twinkle Twinkle en Traümerei passen.

Bij het binnentreden klinkt Katie Melua op, zonder h dus, zie ik nu pas, als ik dit schrijf, het nummer volstaat maar net om iedereen op tijd te laten plaatsnemen, voor de uitvaartleidster naar voren zal moeten stappen om iedereen welkom te heten en de eerste spreker aan te kondigen, dat ben ik. Met mijn inmiddels droge bek. Zou wel een glaasje water lusten. Er is geen glaasje water. De uitvaartleidster opent de bijeenkomst met een welkom aan de aanwezigen, vertelt wie er komen spreken, en geeft het woord dan aan de stadsdichter, een functie die ik al vier jaar niet meer bekleed, en die ook in de nieuwsberichten rond de uitvaart voortdurend opduikt, maar dit is niet het moment om te vertellen hoe lang dat al geleden is. Dit is het moment om deze hartverscheurende gebeurtenis van tekst te voorzien.

*

ZUCHT

Of je nu wel of niet geboren wordt.

Het maakt niet eens zo veel verschil.

Gemeten in de tijd zijn we een zucht.

Een vloek, een zegen, een juweel.

In deze van tranen doordrenkte ruimte

noemde ooit een uitvaartleidster de aula

waar we normaal gesproken bijeenkomen om afscheid te nemen

van iemand die, of hij nu goed of niet goed leefde

een leeftijd bereikte waarvan je kunt zeggen:

het is gebeurd, gedaan, het is geweest.

Vandaag kunnen we zo niet spreken.

Vandaag is alles tevergeefs.

Jij bent alleen maar zo veel weken, maanden rondgedragen.

Verwekt in verwarrende omstandigheden werd je

amper geboren, je navelstreng net doorgeknipt.

Zo jong, zo jong: je kreeg een luier van de Lidl om

een rompertje van de Primark aan en dat was dat.

In een oranje tas gestopt en weggebracht.

Ik ken niet eens je naam

zo je die al is gegeven. Je diepste naam

die alleen je moeder heeft gedacht.

Denk maar hard

aan wat je allemaal bespaard is gebleven

lieve, kleine, vergeefse ziel,

voor wie je liefhebt zul je heten.

Wij kunnen dat niet zijn. In je onbestaan.

In je nietleven. Wij mogen je niet weten.

Voor het leven op de vlucht.

Lieve, kleine, oude ziel, er wordt op je gewacht.

Gemeten in de tijd een zucht.

Rust zacht.

*

Dit gezegd hebbende neem ik terug plaats, vooraan in de stoelen die de bankjes recent hebben vervangen. ‘Kleine held’, zingt Jeroen van der Boom. Precies zoals ik gedacht had. Dan leest Judith haar blogbericht en het gedichtje dat haar bericht omkadert voor, ze heeft zichtbaar moeite haar tranen te bedwingen, dat ontroert. Twee onvaste kinderstemmetjes zingen Twinkle Twinkle. Dat ontroert ook. Ik ben blij dat ik haar heb kunnen overtuigen van mijn standpunt, dat deze kleine versie beter werkt dan het Amerikaanse, wat gladde popliedje dat Jewel ervan maakte, de versie die zij voorstelde. De uitvaartleidster vraagt Ilse Tjong naar voren, die een zegenende hand over het kistje spreidt en een klein gedichtje voordraagt met veel liefde erin en de zekerheid dat God het kindje met open armen zal ontvangen, om vervolgens dat kleine rieten kistje nogmaals te zegenen. Achterin de zaal begint een baby’tje zachtjes te kermen- er zijn twee echtparen gekomen met allebei een pasgeboren baby bij zich, kinderen die wel welkom waren.

Schumann’s Traümerei zet in: de uitvaartleidster vraagt ons te gaan staan. Even later neemt ze voorzichtig de bloemen en knuffels die er om en op het kistje zijn geplaatst op en overhandigt die aan de voorste rijen, ik houd mijn handen roerloos voor mijn kruis geslagen. Ik kan dat niet, de bloemen die anderen voor hem hebben meegenomen naar het grafje dragen. Dat voelt als een stukje toeëigenen van iets dat niet van jou is, was.

 

Ze tilt het kistje op, ze zal ons voorgaan, de massa dromt achter haar aan, iedereen wil vooraan staan. Als in een rij voor de kassa van de supermarkt. Of voor een bus, die na lang wachten de deuren voor je opent. Als je snel bent, heb je nog een zitplaats. Dat gedrang.

De jonge meneer Degenkamp laat het kistje aan twee touwen zakken. De steen erachter is al geplaatst, met een opschrift dat vertelt dat hier een naamloos kindje ligt, gevonden bij de Sloterplas. Er worden handjes zand geworpen op het kistje en de meegereisde knuffels, bloemen, ook het gedicht van mevrouw Tjong ligt erop. Ik ben de eerste die van het schepje gebruik maakt. En denk aan mijn zoon, toen hij nog een baby was, de eerste keer dat we hem naar het strand meenamen, en hij gedurig het zand van zijn handjes probeerde te wrijven, om ze vervolgens, om zijn evenwicht te bewaren, weer in datzelfde zand te plaatsen.

Ik praat met journalisten, de stadsdeelvoorzitter, buurtbewoners, ik praat met iedereen. Drink acht glazen water. Als de meeste mensen eindelijk vertrokken zijn krijg ik van de koffiejuffrouw een overtollig gebleken cake aangeboden. De cake is van een betere kwaliteit dan je zou verwachten, van bakker Jaap Brakenhoff te Krommenie. ‘Eenmaal geprobeerd, immer begeerd’ dicht de bakker op het plastic dat de cake omgeeft.  ‘Doe ook maar,’ zeg ik, de man die geen cake lust. ‘Mijn zoon komt vanavond eten en dat spaart weer mooi een toetje uit.’

De inmiddels volwassen zoon laat het zich goed smaken. Het lukt hem de cake voor driekwart weg te werken, dat is zijn opdracht. Hij weigert de volgende morgen, na zijn cake-ontbijt, het resterende gedeelte mee naar huis te nemen. ‘Hou jij hem maar,’ grijnst hij vals. ‘Er komt vast nog wel een journalist langs om die cake voor je op te vreten.’