Eenzame uitvaart #262, verslag

Woensdag 28 april 2021, 13.45  uur
begraafplaats De Nieuwe Ooster, Amsterdam
Dichter van dienst: Ellen Deckwitz
Auteur verslag: Joris van Casteren

 

21 muizen

De buurman van meneer M. doet open in een korte broek. Besteunkousde onderbenen, slippers aan de voeten. Hij is kaal en weegt zo’n honderdtachtig kilo. Gevolg van een uitdijende hartkamer, verklaart hij onbeschroomd.

Dinsdag 20 april, Madurastraat te Amsterdam. Van wijlen meneer M. weet ik al het een en ander. Indische Nederlander, 6 september 1940 geboren op Java, Bersiap-slachtoffer. Als kind opgesloten in de gevangenis van Modjokerto, daarna interneringskampen.

Zijn vader was KNIL-soldaat, over hem is verder niets bekend. Moeder idem dito. Vanuit Soerabaja is meneer M. vervolgens alleen naar Nederland vertrokken, hij stond geregistreerd als wees. In Amsterdam werd hij glazenwasser. Tweemaal getrouwd, tweemaal gescheiden. Een dochter. Ze overleed in 1985, net twintig.

*

De uitdijende hartkamer van de buurman van meneer M. leidde omstreeks de eeuwwisseling tot permanente arbeidsongeschiktheid. Hele dagen zat hij thuis, in z’n vorige woning, te denken aan zijn in 2001 overleden vader.

Hij ging eens informeren. Vrijwilligerswerk, dat mocht wel van de dokter. Zolang het niet belastend was. Hij meldde zich bij stichting Welzijn Binnenstad. Daar voegden ze hem toe aan een ploeg die vooral werd ingezet voor klusjes op het gebied van openbare ruimte.

De ploeg deed vooral speeltuinonderhoud, de aanleg van bloemperken, het verzorgen van plantsoenen. Op een dag was er een verse kracht, meneer M., een kleine Indische Nederlander. Zwijgzaam type, pas gepensioneerd.

Het onderdeurtje met de stalen blik werkte voor tien, de rest van de ploeg stond ervan te kijken. Zij hadden allemaal iets, een bepaald gebrek. Lui van nature of een makkelijke moraal vanwege ouderdom.

Het kon meneer M. niet zwaar genoeg zijn, betonnen bloembakken die ze voorheen met z’n drieën plaatsten hief hij in z’n eentje op. Grindzakken die zij sleepten nam hij fluitend op de schouder, een te vervangen klimtoestel trok hij eigenhandig uit de grond. Hij hield vooral van betonstorten.

*

Meneer M. wisselde geen woord met de anderen, de reiskostenvergoeding wenste hij niet te ontvangen: hij kwam en ging te voet. Altijd dezelfde kleren, weer of geen weer. Leren pet, gebatikt vest.

Ze dachten dat hij dakloos was, het was niet iemand voor een huis. Behalve in hun ploeg zagen de medevrijwilligers hem nog veel meer klussen doen. De een signaleerde hem met sinaasappelkisten op de Dappermarkt, de ander zag hem in het Westelijk Havengebied met pallets sjouwen.

Een makkelijke employée is meneer M. nooit geweest, als het werk hem niet zinde kwam hij in verzet. Toen ze op de Wallen werden ingezet om bij een opvanghuis voor tienermoeders kamers te behangen weigerde hij dienst. Het was niet zwaar en dus voor hem te min.

De stichting werd opgeheven, meneer M. dook op als schoonmaakhulp bij een sportschool in Amsterdam-Oost. In ruil voor veegwerkzaamheden en het legen van containers gebruikte hij er de halterbank.

Vervolgens zagen ze hem terug op tv. Het was op RTL en ging over een seksboot die ergens in de Amstel lag. Het ding moest worden opgeknapt, overal in de omgeving lag troep.

Terwijl de schaars geklede uitbaatster klaagde over oprukkende verloedering was meneer M. – intussen ver in de zeventig – op de achtergrond voor haar bezig: hij schrobde de vloer en nam op de wal een tegelpad onder handen.

*

Twee jaar geleden verhuisde de buurman naar de benedenwoning aan de Madurastraat. Tot zijn verbazing zag hij de tanige Indische Nederlander uit het huis naast hem tevoorschijn komen. Minzaam knikten ze.

Omdat de buurman bij mooi weer in een campingstoel voor zijn deur pleegt te zitten kwam het frequent tot contact, waarbij meneer M. doorgaans slechts luisterde, hooguit af en toe een knikje gaf.

Een keer was hij uit zijn slof geschoten, toen de buurman zoals gewoonlijk ‘dag Hans!’ naar hem riep. ‘Ik heet geen Hans maar John!’ schreeuwde meneer M. hem toe, het galmde door de straat.

Al die jaren, ook op het vrijwilligerswerk, stond meneer M. bij hem als Hans te boek. De buurman, nog altijd met ontbloot bovenlijf in het portiek: ‘Ik zei: nou, dan heet je John, dat maakt mij niet uit.’

Het viel hem op dat meneer M. dagelijks met dezelfde zware sporttas passeerde. ‘Wat zit erin?’ vroeg hij op een keer. Bankdrukgewichten, voor zijn lol liep hij daarmee door de stad.

Enigszins bezorgd maakte hij een praatje met de bovenbuurman van meneer M., een huisschilder van middelbare leeftijd. De bovenbuurman kon ook geen hoogte van hem krijgen, bij zijn weten was er nog nooit iemand bij meneer M. binnen geweest.

Maar meneer M. mocht zijn bovenbuurman graag. Hij deed hem op een keer een stapel cd’s met traditionele Javaanse muziek cadeau, en vervolgens een samoeraizwaard waarvan meneer M. er meerdere bezat.

Die geschenken kreeg hij bij de centrale voordeur in zijn hand gedrukt, het was niet de bedoeling dat de bovenbuurman binnenkwam. Verder bleef het bij een oppervlakkig groeten, over het verleden sprak meneer M. met geen woord.

*

De zomer van 2020, de buurman zat in de campingstoel voor zijn deur. Hij voerde een gesprekje met een bekende toen meneer M. zich bij hen voegde. Hij vroeg of hij een rol ducttape mocht lenen.

De buurman wilde weten wat hij met ducttape moest. ‘Hij zegt: ik heb last van muizen, 21 muizen om precies te zijn.’ De ducttape wilde hij gebruiken voor een zelfgemaakte val.

De buurman en de bekende vroegen hoe hij wist dat het 21 muizen waren. ‘Waren ze soms van rugnummertjes voorzien?’ Meneer M. zei dat hij de muizen had geteld. ‘Mijn kennis zei: die man is niet in orde.’

De volgende dag retourneerde hij de rol, bij wijze van dank bood hij aan een Indonesische maaltijd voor hem te bereiden. De buurman was meegelopen, op de drempel van de woning deinsde hij terug. ‘Het was me daar een janboel, de stank sloeg me op de longen.’

Hij bedankte voor de maaltijd, dat kwam nog wel een keertje. Kort daarop verscheen meneer M. met een rekeningafschrift. Hij zei tegen de buurman dat hij was opgelicht, de woningbouwvereniging had een vreemd bedrag afgeschreven.

De buurman stuurde hem naar een beheerder van de Alliantie. ‘Die woont hier om de hoek, naast snackbar HokiePokie.’ Daar bleek dat het ging om een terugstorting van servicekosten, meneer M. had juist geld gekregen.

Bij volgende ontmoetingen constateerde de buurman dat meneer M. steeds moeizamer liep, er was iets met zijn voet. Hij zag er onverzorgder uit dan voorheen, het gebatikte vest vertoonde rafels. ‘Zeker al een jaar liep hij in dezelfde broek rond, z’n pet hing van vet en viezigheid aan elkaar.’

De tas met gewichten droeg hij niet meer, hij kwam alleen nog buiten om boodschappen te doen. Op een keer toonde hij hem wat hij bij de Lidl had aangeschaft: roze koeken, speculaas en vruchtendrank. ‘Daar leefde hij op.’

Meneer M. zei dat hij gek werd binnen. Hij moest lopen, sjouwen om niet na te hoeven denken. Dat ging niet meer, het lijf was verzwakt. Na de dokter ging hij niet, dat was zijn eer te na, ziektekosten had hij naar het schijnt nog nooit gemaakt.

Hij viel op straat, onderweg naar de Lidl. Een week later trof de bovenbuurman hem ineengezakt aan bij de centrale voordeur, de dag erna lag hij binnen op zijn rug in het portiek. Telkens werden er hulpdiensten opgetrommeld, meneer M. weigerde elke behandeling.

*

De buurman van meneer M. is duivenmelker. Op vrijdag 9 april liep hij aan het einde van de middag naar de container met een zak vol duivenrommel. Bij het passeren van de woning van meneer M. tikte hij op het raam en stak zijn hand op, dat deed hij wel vaker.

Dan zag hij meneer M. achter de vuile vitrage tussen de rommel met allerlei gereedschap in de weer. Ditmaal kwam er taal noch teken. Hij drukte zijn neus tegen de ruit, zag toen op de grond een deken bewegen.

‘Ik zeg: Hans, of eh John, gaat het?’ ‘Wie ben jij?’ klonk het gesmoord. ‘Ik zeg: Piet, je buurman.’ ‘Piet, je moet me helpen, ik ben gevallen.’ Op een drafje rende hij naar huis en greep de telefoon.

De ambulancestem vroeg of het wel echt noodzakelijk was, bij meneer M. waren ze al erg vaak geweest. Tenslotte waren ze toch gekomen, de brandweer ramde zijn voordeur eruit.

Meneer M. beloofde dat hij mee zou gaan, maar hij wilde absoluut niet op de brancard. Ondersteund door brandweermannen en een arts die een infuus had aangebracht liep hij naar de ambulance, met een tas die per se mee moest. Voor hij instapte draaide hij zich om naar de buurman. ‘Piet, bedankt.’

*

Twee dagen later overleed meneer M. in het ziekenhuis. Zonder er iets aan te doen kampte hij al jaren met diabetes. Zijn lichaam was op, zijn voet was een groot abces.

In de tas werden behalve twee paspoorten en een identiteitskaart een kleine tienduizend euro aan contanten aangetroffen. Geld dat hij had opgespaard van de zeer bescheiden maandelijkse toelage die sinds 2009 door de staat aan hem werd uitgekeerd, toen hij per brief had vernomen dat hij als oorlogsslachtoffer was erkend.

Huur en andere kosten, waaronder meerdere uitvaartpolissen, is hij blijven voldoen met het karige glazenwasserspensioen. Grote uitgaven waren er nooit, hij ging niet op vakantie, al speelde hij met de gedachte, valt op te maken uit een aantal folders die hij opvroeg, om naar Indonesië terug te keren.

De erkenning als oorlogsslachtoffer had veel eerder moeten komen. Dan had hij de kosten voor verlenging van het graf van zijn dochter kunnen dragen. Gelet op de enorme hoeveelheid foto’s van haar in de woning is ze altijd een rol in zijn leven blijven spelen.

Haar graf op de begraafplaats Nieuwe Ooster is allang geruimd, meneer M. kan niet worden bijgeplaatst. Toch is besloten hem op de Nieuwe Ooster ter aarde te bestellen.

Op woensdagmiddag 28 april laat ik als zijn kist is binnengedragen Javaanse gamelanmuziek voor hem draaien. De buurman met het uitdijende hart durfde met het oog op zijn gezondheid niet te komen, de bovenbuurman, die ik ook van de uitvaart op de hoogte heb gesteld, arriveert halverwege de dienst, in zijn schilderskloffie. Speciaal voor hem draagt Ellen Deckwitz haar gedicht nog een keertje voor.

De bovenbuurman was niet thuis toen meneer M. werd afgevoerd, zijn dood grijpt hem zichtbaar aan. Aan de groeve prijst hij de wonderlijke man, dankt hem uitgebreid voor de cd’s en het samoeraizwaard.

Joris van Casteren.