Eenzame uitvaart #94, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 94
I.M. J. D. S. A.
* 19 oktober 1948, Rio Tinta (Portugal) – † Amsterdam, 24 maart 2008
De Nieuwe Ooster begraafplaats, donderdag 3 april 2008, 15 uur
dichter van dienst: Menno Wigman

J. D. S. A. woonde in Engeland, Middlesex. Hij had een Engels paspoort. Hij was getrouwd en laat een zoon van zestien jaar achter. Hij verbleef tijdelijk in Amsterdam. Hij werd gevonden aan De Ruyterkade, tegenover de Westelijke onderdoorgang, om 19.30 uur.

Het lichaam is in beslag genomen en vrijgegeven op vrijdag 28 maart. De echtgenote is naar Amsterdam gekomen om de identiteit vast te stellen , ‘dat de overledene haar echtgenoot is,’ vermeldt het ambtsbericht: ‘Er is geen geld en geen verzekering, transport naar Engeland niet mogelijk. Echtgenote verzoekt via de politie om een crematie te regelen in Amsterdam. De as moet te zijner tijd naar Engeland. De echtgenote is zaterdag terug naar huis gegaan. Ze komt niet naar de crematie. Dit betreft een zelfdoding.’

Menno Wigman gaat ermee aan de slag. Van Bokhoven geeft hem het nummer van de rechercheur, die de zaak behandelde. Die betoont zich opmerkelijk toeschietelijk. Men kan natuurlijk niets vertellen, maar wil wel kwijt dat meneer A. zich in de buitenlucht heeft verhangen, op een bouwplaats naast die Westelijke Onderdoorgang, het tunneltje naar Noord. Men vermoedt dat hij hier op zoek was naar een klusje. Hij is nog uitgezwaaid door zijn familie, toen hij naar Amsterdam vertrok.

In de dagen voorafgaand aan de uitvaart overleggen we over de muziekkeuze. Northern Sky van Nick Drake, stelt Menno voor, echt zo’n nummer dat altijd weet te ontroeren. Ik steek een cd van Arvo Pärt bij me. Ik denk aan Pink Floyd, een stukje uit The Wall, een filmisch muziekje van amper twee minuten, waaraan voorafgaand gezongen wordt: ‘Is there anybody out there?’ Maar dat ligt er dan weer zo dik op, te dik. Aarzel over Fake Empire van The National, maar dat is misschien toch te veel popmuziek.

Donderdagmiddag. De lente wil maar niet arriveren, grijze, kille dag. Op de Nieuwe Ooster vind ik Menno. Even later meldt zich ook uitvaartleider Veldhoen, een lange, wat gebogen man, grijze snor. ‘Tijd niet gezien,’ begroet hij me. Daar is ook Van Bokhoven. Hij heeft een hoop mededelingen van huishoudelijke aard. Meneer Kerstens, de chef, is met ziekteverlof, dat kon wel eens lang gaan duren, er is een voorlopige nieuwe chef in zijn plaats gezet. Ik schrijf zijn naam op een klein papiertje. Bert Kiewik. ‘Ik was gisteren nog bij u in de buurt, aan de overkant. Een man met een scootmobiel, in het ziekenhuis overleden.’ Er is wel wat familie gevonden, die hoeven wij niet te doen. ‘Gelukkig maar.’ Ik haal dikwijls mijn fiets van het slot tegenover het raam van zijn benedenhuis, de televisie staat altijd aan. Nu is de televisie uitgedaan.

Er is een verzoek van de Universiteit om een film over de eenzame uitvaart te maken binnengekomen, dat ligt nu bij de afdeling Communicatie, dus daar zullen we binnenkort meer over horen. De Evangelische Omroep zond een paar dagen geleden in Netwerk een reportage uit over eenzame doden, die lang in huis hebben gelegen: een man in IJmuiden die vijf maanden in zijn rijtjeshuis lag. Ze praten met de buren. Niks gemerkt. Een man in een spoorwachterhuisje, in Baarn. Heeft een maand lang dood gelegen. Voorbijgangers liepen liever een blokje om. Hij maakte net iets te graag een praatje, als de slagbomen gesloten waren en jij moest wachten tot je verder kon. De man in IJmuiden is getrouwd geweest, zijn echtgenote woont in Santpoort, Menno herkende de bloemenvrouw iets verderop in dezelfde straat uit zijn jeugd. Niets veranderd, geen dag ouder geworden. Misschien gaat er iets zuiverends uit van de dagelijkse omgang met bloemen. Een tijdje geleden werd ik gebeld door een redacteur die het programma voorbereidde. Of wij ook Christelijke gedichten maakten. Ik vond van niet, maar bij een volgende uitvaart maakte ik voor iemand die M. heette toch iets dat bijna in die richting wees.

We overleggen nog maar eens over de muziekkeuze. Meneer Veldhoen heeft al drie keer licht klassiek ingeprogrammeerd. We besluiten met ‘Het Air van Bach’ te beginnen, gevolgd door Nick Drake, om af te sluiten met ‘Spiegel im Spiegel’ van Arvo Pärt. ‘Dat is een hele zit,’ waarschuw ik, duurt zeker tien minuten. ‘We kunnen altijd na een paar minuten opstaan,’ stelt de uitvaartleider gerust. We gaan de kleine aula binnen. Bach doet zijn werk. Menno stapt naar voren, kucht in de microfoon, vat in extenso samen wat hij van de dode weet, leest dan zijn gedicht, traag, helder, duidelijk.

Soms voel je bijna dat je leeft

Soms voel je bijna dat je leeft. Je boekt
een vlucht, betreedt een stad, neemt kamers in
en waant je halfgod bij een kofferklik.

Niets weet je van wie hier je asbak leegt.
Niets weet je van wie hier je lakens schikt,
je paspoort weegt, je hoofd uitruimt. Je leeft.

Zesduizend scrambled eggs. Voor jou. Voor jou
houdt Amsterdam zijn gevels overeind,
bouwt men er tunnels, pubs en torens bij.

Die avond ging je kijken bij het IJ.
Je zag een bouwput en je wist het niet.
Wat hield die domme kranen overeind?

Kleiner, steeds kleiner, je voet vond een brug.
Crowd and crime. Je schopt terug. Zorgt dat je tong
zich uitspreekt in een welgevormde lus.

© Menno Wigman

‘Beste meneer A.,’ besluit hij, ‘slaap zacht en zonder dromen.’ Nick Drake zingt zijn voorzichtige lied, Arvo Pärt vult de ruimte met parelende, minimale pianoklanken, omlijst door een zoekende viool. We zitten heel stil, drie mannen op een rijtje, de benen over elkaar geslagen.. De uitvaartleider staat bij de knoppen, achter ons. De tijd lijkt tijdelijk opgeheven. Als de muziek is uitgeklonken, gebeurt er nog enige tijd niets. Dan komt de uitvaartleider toch naar voren, maakt en handgebaar, wijst op de kist, opent de deur. Van Bokhoven staat op, buigt voor de kist, we staan allemaal rechtop, buigen, vertrekken naar de koffiekamer. Het duurt even, voor we de stilte en de afwezigheid van tijd van ons hebben afgeschud. We blijven staan. Als de koffie arriveert, gaan we pas weer zitten. Curieus, hoe we zo zwijgend bij meneer A. zaten, toch ruim een kwartier, bewegingloos.

Die avond overlijdt een van de drie grote goudvissen, die er in mijn aquarium rondzwemmen. Als ik thuiskom, ligt hij moedeloos op de bodem naar adem te happen, lijkt het, zijn bek beweegt traag op en neer, alsof hij benauwd is. Moedeloos, dat woord heeft Menno die middag dikwijls gebruikt. De moedeloosheid dat de lente niet wil komen. De moedeloosheid van een zelfgezocht einde.