Eenzame uitvaart #259, verslag

Vrijdag 5 maart 2021, 10.00 uur
uitvaartpark Westgaarde, Amsterdam-Osdorp
Dichter van dienst: Atte Jongstra
Auteur verslag: Joris van Casteren

Verwoeste schoonheid

Een nicht uit Brabant vertelt dat mevrouw K. (1964) vroeger erg knap was. Net als haar anderhalf jaar oudere broer, met wie ze een hechte band onderhield. ‘Het waren mooie kinderen,’ aldus de nicht uit Brabant.

Thuis aan de Lorentzlaan in Amstelveen moet het de hel zijn geweest. Met dank aan de vader, ingenieur van beroep. Deze norse man, zo verklaarde mevrouw K. later, haalde uit als hem iets niet zinde, de nicht was er tijdens een logeerpartij getuige van. De moeder, als verkoopster werkzaam bij V&D, kreeg hem tijdens zo’n bui niet tot bedaren.

De woede richtte zich in eerste instantie op de broer van mevrouw K., die tijdens z’n adolescentie blijk gaf van een homoseksuele geaardheid. Tijdens hoogoplopende twisten hieromtrent verschuilde zij zich met een boek onder de eettafel. Toen al was ze goed in onzichtbaar zijn.

Ze ging naar het vwo, slaagde glansrijk. Met haar broer schreef ze zich in bij een modellenbureau, er vloeiden allerlei verdiensten uit voort. In 1979 en 1980 namen ze deel aan de zogeheten Witte bedjes-actie: mannequins collecteerden in het uitgaansleven voor zieke kinderen. Samen haalden ze honderden guldens op.

In Maastricht studeerde ze Frans en Spaans. Om niet aan thuis te hoeven denken veranderde ze haar voornaam. In het laatste studiejaar is ze verkracht door een bekende. ‘Haar uiterlijk werd haar fataal,’ zegt de nicht.

*

Haar broer ging op reis, ze nam tijdelijke baantjes aan. In Amstelveen sneuvelde het huwelijk van haar ouders, de ingenieur ging er met een jonge vrouw vandoor, verbouwereerd bleef de V&D-verkoopster in de woning achter.

Een poosje werkte mevrouw K. in Spanje, om halsoverkop terug te keren naar Nederland toen haar broer ernstig verzwakt in het ziekenhuis werd opgenomen. Aids. Twee jaar lang, tot zijn dood in 1992, verzorgde ze hem liefdevol.

Het was teveel, er knapte iets in haar. Al dan niet aangezwengeld door de alcohol en cannabis die ze in die dagen ter verzachting van haar getroebleerde gemoed consumeerde. Psychose, gedwongen opname.

Een poosje woonde ze in bij haar moeder. Ze vond werk in een boekhandel, betrok in Amsterdam een kleine huurwoning, op vierhoog aan de Albert Cuypstraat. Aan relaties deed ze niet, mannen dienden op afstand te blijven.

Ze zonderde zich af op de luttele vierkante meters van haar huisje. Op een van de dichtst bevolkte plekken van de planeet zocht ze naar eenzaamheid. Het liefst zat ze rokend voor het raam, het mierengewriemel op de Albert Cuyp-markt observerend.

Ze las de spirituele boeken die haar broer had gelezen, tekende mandala’s en trok soms zijn kleren aan. De wanen kwamen terug, de boekhandel ontsloeg haar toen ze klanten voor buitenaardse wezens begonnen aan te zien.

*

In het jaar 2000 liet ze zich uit haar raam vallen. Alles wat bij een val van zes meter kan breken was gebroken, dat ze nog leefde was een wonder, aldus het ambulancepersoneel.

Een langdurige revalidatie volgde, tegen de medewerkers van de geestelijke gezondheidszorg, ze was daar intussen een bekende, zei ze dat ze niet dood had willen gaan, het vallen was een ongelukje.

Haar moeder zocht haar op in de Valeriuskliniek, ze weigerde haar vader te ontvangen. Met zwaardere medicatie mocht ze weer naar huis. Familieleden stuurden kaartjes die ze onbeantwoord liet.

In 2005 stierf haar moeder, een volgende slag. Het geld van de erfenis, een aardig bedrag, kwam op een spaarrekening te staan, ze raakte het niet aan. Haar arbeidsongeschiktheidsuitkering was voldoende voor de schamele huur en boodschappen. Kleding kocht ze in de kringloopwinkel.

Ze gaf zich op als taalmaatje, een vrijwilligersbaan. Frans- of Spaanssprekende nieuwkomers bracht ze de Nederlandse taal bij in een buurtcentrum. Vriendschappen vloeiden er niet uit voort, de enige met wie ze soms sprak was de verkoper van daklozenkrant van haar supermarkt.

Ze vergroezelde, een uitstekende remedie tegen mannelijke aandacht, op straat keek niemand haar nog na. Aan internet deed ze niet, de geestelijke gezondheidszorg dwong haar tot de aanschaf van een eenvoudige mobiele telefoon, ze moest bereikbaar zijn.

Haar vader kreeg het nummer, als hij belde hing ze meestal op. De Brabantse nicht slaagde er soms in een langer gesprek met haar te voeren. Ze vertelde dat ze veel las en ingewikkelde kruiswoordraadsels oploste.

Oud en nieuw, zei ze, had ze heerlijk gevierd in haar eentje. Ze trok rode hakken aan en een mooie jurk, maakte zich op voor de spiegel. Ze had voor de verandering geen blik soep gekocht en een bakje aardbeien maar een duurdere kant-en-klaarmaaltijd.

Op de stoel voor het raam keek ze naar het vuurwerk, even was ze gelukkig geweest, zei ze. Toen trad de zwartgallige somberte weer in. Dat leidde meestal tot schreeuwpartijen, tot wanhoop van de buren, en doorgaans tot een opname.

In 2015 overleed haar vader. ‘Eindelijk voel ik me vrij,’ zei ze tegen de nicht. Toch veranderde er nauwelijks iets in haar leven, haar actieradius bleef uiterst beperkt. Aan de nicht vertelde ze dat ze naar een tentoonstelling in de Beurs van Berlage was geweest. Uitgeput was ze ervan, het klonk alsof ze een wereldreis had ondernomen.

Toen de nicht haar een volgende keer wilde bellen was het nummer geblokkeerd. Op een bezorgde brief schreef ze terug: ik wil liever geen contact meer, kun je dat alsjeblieft respecteren?

*

Eenmaal in de week kwam iemand van de GGZ bij haar langs. Dat was niet verplicht maar als mevrouw K. weigerde en er ging iets mis was de kans groot dat een machtiging tot opname volgde.

De gekkenhuizen was ze zat, dat gaf alleen maar meer stress, dus liet ze de agogen netjes binnen. Ze gaf nietszeggende antwoorden op hun vragen, lokte ruzies uit. Alleen met haar laatste maatschappelijke werker – talloze had ze er versleten – was iets van een band ontstaan.

Aan haar vertelde ze dat ze ook een normaal leven had gehad, ze moest vooral niet denken dat ze altijd zo had geleefd. De woning was redelijk netjes maar totaal doorrookt en afgezien van boeken en twee barbies waren nergens persoonlijke bezittingen te vinden: die had ze in de loop der jaren in manische buien uit het raam gesmeten.

Ze vertelde de laatste maatschappelijk werker dat ze pijn had in haar buik, om die reden kon ze ook geen taalmaatje meer zijn, de gang naar het buurthuis was een marteling.

Dan kon de huisarts toch komen? Desnoods ging de maatschappelijk werker met haar naar het ziekenhuis. De hoefde niet, de GGZ had haar buikpijn veroorzaakt, door de constante dreiging van opname.

Ze durfde niet meer naar buiten, onderweg naar de supermarkt was ze onwel geworden. Twee aardige jongens van een buurtwinkel aan wie ze haar pinpas toevertrouwde brachten haar boodschappen: sigaretten, soep en aardbeien, soms een doosje eieren. Ze vermagerde, was vel over been. Haar medicatie werd bezorgd, twee keer in de week, zodat ze niet teveel tegelijk kon inslikken.

De maatschappelijk werker moest erg op haar woorden passen. Een verkeerde opmerking en mevrouw K. barstte los, soms in het Frans of Spaans. De rotziekte in haar hoofd had haar leven verwoest, alles was mislukt, en de GGZ had het verergerd.

Ze schold de maatschappelijk werker uit voor debiel, maakte haar allerlei verwijten. De maatschappelijk werker pikte dat niet, ging flink op haar strepen staan. Mevrouw K. bond in, poeslief was ze dan ineens.

*

De corona kwam, alles moest op afstand. In geval van mevrouw K. leidde het tot korte telefoongesprekken, regelmatig verbrak ze de verbinding.

In december zag de maatschappelijk werkster dat haar medicatie niet was bezorgd, mevrouw K. nam de telefoon niet op. Ze ging naar de woning, de brievenbus zat vol, belde aan: geen antwoord.

Een buurvrouw opende de centrale voordeur, vertelde dat mevrouw K. al een paar dagen schreeuwde. ‘Volgens mij is ze weer psychotisch.’ Hulp inroepen was niet in het hoofd van de buurvrouw opgekomen, in het trappenhuis waren ze gewend geraakt aan dat schreeuwen van haar.

De maatschappelijk werker bonsde op de deur. Een zwakke stem: help, ik lig hier al vijf dagen. De brandweer forceerde de deur, dat hadden ze al vaker gedaan. Mevrouw K. lag naast haar bed, ernstig ondervoed en uitgedroogd, ze leek wel een mummie.

Kruipend had ze de telefoon proberen te bereiken, het ging niet, haar kleine huis was een enorme woestijn geworden, niemand hoorde haar. In het ziekenhuis dacht men aan corona, de verschijnselen wezen er op, maar op de quarantaine-afdeling bleek dat niet het geval. Wie had haar ook kunnen besmetten, ze ging met niemand om.

Ze knapte op van alle toegediende voedingsstoffen. De oorzaak van de buikpijn kwam aan het licht: een tumor op haar kleine bekken. Medisch ingrijpen in een specialistisch ziekenhuis was noodzakelijk, het zou een zware operatie worden. Ze weigerde, van haar hoefde het niet meer.

Het ziekenhuis wilde haar naar een revalidatiekliniek sturen maar nergens was plek. Ze was te zwak om naar huis te gaan, hoe graag ze ook wilde. Zes weken later overleed ze op een drukke afdeling in het ziekenhuis aan de gevolgen van een darminfectie: ze kon niets meer binnenhouden en droogde uit. Mevrouw K. is 57 jaar oud geworden.

*

De intelligente voormalige schoonheid wordt gecremeerd op Westgaarde in Osdorp, ’s ochtends in februari. De maatschappelijk werker is gekomen, net als de nicht, die op het nippertje is opgespoord.

Crematie was haar wens, bleek uit de uitvaartpolis die in de woning werd aangetroffen. Rond een uur of elf valt de kist met het omhulsel van een door anderen vernietigd leven ten prooi aan de vlammen.

Joris van Casteren.

nb; weken na de uitvaart meldden zich familieleden van vaderskant. Zij laten weten dat zij een ander beeld van de vader (hun neef) hadden.