Eenzame uitvaart #195 (II) Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 195 (II)
I.M. A. C.
begraafplaats St. Barbara, maandag 29 juni 2015, 12.15 uur
dichter van dienst: Eva Gerlach

Dinsdagmiddag, Ali belt terwijl ik een roerei samenstel. Haastig veeg ik het struif van mijn handen, ben net te laat, keer terug naar mijn kliederboel en de telefoon gaat opnieuw, ik vloek en was opnieuw mijn handen, deze keer ben ik wel op tijd. Waarschijnlijk een Amerikaan, Ali spelt zijn naam, geboren op 23 mei 1937, men weet niet precies waar. De Amerikaanse ambassade was bekend met zijn naam, maar kon niet met zekerheid zeggen of hij in Amerika geboren was, of misschien in Canada, zelfs Zwitserland wordt genoemd. Dus doet verder niets.

Hij overleed in een verzorgingshuis op de afdeling Merel op 18 juni, van daaruit werd hij naar PC gebracht, daar is men vaste klant. Bij gebrek aan familie overgedragen aan UZ. Waaraan hij is overleden, hoe lang hij er heeft gezeten, we weten het niet. Iemand van het verzorgingshuis zou Ali daarover terugbellen, maar dat hebben ze niet gedaan. Hij geeft me het telefoonnummer, mocht ik er meer van willen weten. Dat wil ik.

Maar nu eerst terug naar de eieren. Ik excuseer me voor het uitblijven daarvan, mijn zoon, die al die tijd op vaders kookkunst wachtte, heeft al twee boterhammen met pindakaas achter de kiezen. Enfin, men klopt de eieren los, snijdt een tomaat, een bosuitje, kiept er een zak gemalen kaas over en bakt het geheel al roerend op hoog vuur in verbazend korte tijd klaar. Zo’n tomaat krijg je toch niet gaar. Tot zover de kookrubriek.

Na de maaltijd, mijn zoon is vertrokken, bel ik het opgegeven nummer. Ha, wachtmuziek, na een computerstem die meedeelt dat al onze medewerkers momenteel in gesprek zijn. Een van al die medewerkers neemt op. Ik vraag naar de afdeling Merel. ‘Merels. Daar hebben we er hier wel zes van,’ verzucht de telefoniste. Ik vertel om wie het gaat. Ik spreek zijn naam verkeerd uit. Dat moet anders. Ze zoekt het op. ‘Die zat op Merel 1’. Ik vraag of ze me kan doorverbinden met Merel 1. Dat kan ze. Nu klinkt ‘Love Potion Number One’ door mijn telefoon. Merkwaardige muziekkeuze, voor een verzorgingshuis. Zou dat hun vaste liedje zijn? Of hebben ze een bandje met wel vierentwintig uur muziek erop, opdat de frequente luisteraar zich niet hoeft te vervelen, telkens wat bijleert, denkt: ‘Goh, dat heb ik lang niet gehoord.’ Het stemt me intens treurig, die wachtmuziek.

In het verzorgingshuis van mijn moeder doen ze daar niet aan, aan wachtmuziek. Daar luister je naar de geluiden in de hal, bij de receptie, je wordt gewoon, voor zolang het duurt, weggelegd. Je maakt nog deel van het leven uit.

‘Ik ben de contactverzorgende,’ vertelt de stem die de muziek vanuit het niets heeft overgenomen. Haar naam is helaas in die eerste portie liefde verloren gegaan. Ik zeg dat ik nog een paar vragen heb. Zij vindt dat alles al is doorgegeven. Ik zeg dat dat niet helemaal gelukt is. Ze rommelt wat met een computer. ‘We hebben een nieuw cliëntenvolgsysteem,’ verklaart ze, ze geeft er de afkorting bij: ‘Dat is nog even zoeken.’ Dat weet ik. ‘Mijn moeder woont ook in een verzorgingshuis.’ Dat breekt het ijs.
Ik leer dat hij op vrijwillige basis in de Merel werd opgenomen, nu een jaar geleden, op dat moment afkomstig uit een ziekenhuis, de contactverzorgende kan niet met zekerheid zeggen welk ziekenhuis, hij werd kort tevoren maar liefst vier keer geopereerd, in het OLVG, in het VU. En in een van die ziekenhuizen had men hem een verklaring laten tekenen dat zijn opname in het verzorgingshuis vrijwillig was: bij aankomst echter maakte hij een hoop stampij en verklaarde ‘dat hij hier absoluut niet wilde blijven’. Maar hij bleef. Hij was geen gemakkelijke man. In het begin was hij nog wel zelfstandig, kleedde zichzelf aan, smeerde een boterhammetje, dat soort dingen.

Maar al gauw werd het schelden, hij was boos, at niet meer, wilde niet meer drinken, weigerde eigenlijk alles. Nee, hij sprak geen Nederlands. Ook vloeken deed hij in het Engels. Volgens de papieren, die iets verderop vanaf een scherm door de contactverzorgende worden voorgelezen verbleef hij sinds 2003 in Nederland, zonder verblijfsstatus, zonder aanwijsbare woon- of verblijfplaats, niks.

‘Volgens mij was het een natuurlijke doodsoorzaak,’ meldt de contactverzorgende. Hij heeft in zijn tijd in het verzorgingshuis nooit iemand op bezoek gehad. ‘Hij was gewoon moe. Op.’

Een stralende zomerdag, eigenlijk te warm voor het zwarte pak waarin me gehesen heb, een cd van Satie in de jas: ‘Slow Music’. Als ik een kwartier voor tijd arriveer, is de voorgaande uitvaart nog bezig met vertrekken, er wordt omhelsd, op schouders geslagen, met autoportieren geslagen. Een man spuugt vanaf de bijrijdersplaats uit een geopend raam een geoefende klodder speeksel op het grind, die moest hij duidelijk kwijt.
Ik neem wat terzijde van het gewoel plaats op een bankje in de felle zon. Langzaam keert de rust terug. Ik zie Eva aan komen lopen. Ze had, toen ik Satie voorstelde, Arvo Pärt voorgesteld, Für Alina, maar dat duurt zo verschrikkelijk lang, had ik geantwoord, en toch maar voor Satie gekozen. Niet voor de eeuwig terugkerende Gymnopédies, die ergens in de jaren zeventig door Reinbert de Leeuw zo grondig werden uitgewoond, maar voor de drie Pièces Froides, die veel minder bekend zijn gebleven. Dat valt in goede aarde, gegeven de weesomstandigheden. We kletsen wat, verplaatsen ons naar de ingang van de aula als de lijkwagen aan komt rijden, met in zijn kielzog meneer Mahmood, ook de uitvaartleidster voegt zich bij ons, zwijgend slaan we de toebereidselen gade, nemen dan plaats op een bankje in de schaduw, praten verder, nu over meneer C., hoe hij het voor elkaar gekregen heeft om zo lang in zieken- en verzorgingshuis te verblijven, zonder identiteitsbewijs, zonder verblijfsvergunning, dus vast ook zonder verzekering, we komen er niet uit. Het wordt tijd. We gaan de aula binnen, beluisteren de muziek. Dan komt Eva naar voren, ze vertelt wat ze van meneer C. weet en spreekt haar gedicht uit door de microfoon, die opnieuw staat opgesteld, al haast een vaste waarde is geworden.

*

OP

voor A.C., 23.5.1937 – 18.6.2015
‘Hij was gewoon op.’

Ik heb staan roepen bij Verzorgingshuis
De Die, tegen de ramen daar, ik zag geen
mens, alleen maar zon. Hallo hallo
versta je me. Geen hoofd

geen hand geen raam wou open. Hoor je
me, zie je? Na een half uur kwam
iemand met zachte ogen vragen of ik
ergens anders kon: binnen ontstond

onrust. In wie, vroeg ik, in u? is er nog eentje
over dan, zijn ze allemaal niet gewoon
op tot de laatste kruimel, jullie moeten
toch wat? Nu was het mooi geweest, nu

nokken of anders, ze liep weg
en in de bomen zag ik schaduwen,
mensvormig, wiegend, en van binnen keek
de zon. – Ik denk haar, met die ogen,

deernis godweet, hierheen: straks lopen wij,
kleinst mogelijke stoet, weer onder het groen
meters uiteen te zwijgen over Lot

dat altijd valt op de verkeerde; jij –

*

Eva Gerlach schuift haar gedicht in een envelop, onder het bloemstuk, laat haar hand even op de kist rusten, gaat weer zitten, meer muziek, de uitvaartleidster kondigt aan dat we de heer C. aanstonds naar zijn laatste rustplaats zullen begeleiden, we staan recht, de dragers komen naar voren, we wandelen zoals in het gedicht al aangekondigd zwijgend, los van elkander, achter de kist aan naar het graf. Kist zakt. Schepje zand. De uitvaartleidster weigert met een licht hoofdschudden het haar aangeboden schepje. Als we teruglopen neem ik een kleine omweg langs een graf dat mijn aandacht op de heenweg had getrokken, Eva laat zich eveneens afleiden, zo wandelen we als losse atomen terug naar de koffiekamer, waar Ali Mahmood onmiddellijk afscheid neemt omdat er weer veel werk op hem wacht, de koffiejuffrouw wederom een keur aan anekdotes met ons deelt aangaande haar vak en de te verwachten verbouwing van de koffiekamer en wat daar zoal bij komt kijken, Eva stelt af en toe een vraag om de stroom op gang te houden: ‘Goh,’ concludeert ze, ‘eigenlijk ben je een soort toneelknecht.’ Pas als ik weer thuis ben, bedenk ik dat dit ook voor ons gegolden heeft: we hebben ons precies gedragen zoals in het gedicht werd voorzegd.

© voor gedicht: Eva Gerlach
© verslag: F. Starik

 

 

+