Eenzame uitvaart #174, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 174
I.M. H. J. N. M.
begraafplaats St. Barbara, woensdag 25 juni 2014, 10 uur
dichter van dienst: Eva Gerlach

Ali Mahmood meldt: ‘Goedemorgen meneer Starik. Alles goed met u?’
Ik zeg dat alles prima gaat. Ik vraag hem naar zijn welbevinden. Hij meldt dat het hem ook uitstekend vergaat. Dan komt hij terzake: meneer M., H. J. N., geboren op 8 mei 1947 in Leiden. Gevonden in zijn woning in de Delistraat in Amsterdam-Oost. Een extensie van het nummer wordt er niet bijgeleverd; inspectie op Google-maps levert zowel een benedenwoning, een voormalige winkel met de luxaflex stijf gesloten, alswel een viertal daarboven gelegen woningen op: allen met hetzelfde nummer, ook op street-view dragen de twee deuren dezelfde eenvoudige aanduiding. Twee van de bovenwoningen zijn voorzien van een plantenbak aan het Franse balkonnetje.

Meneer M. is getrouwd geweest van 1974 tot 23 juni 1986, het huwelijk is kinderloos gebleven. Haar achternaam was S.-M. noch de combinatie met S. levert bruikbare zoekresultaten op. Hij had een broer, maar die is in 2011 overleden. Verder is er geen familie. Nadat de scheiding is uitgesproken verhuisde hij naar Amsterdam, in 1987.

Hij is op 14 juni door de politie in zijn woning levenloos aangetroffen, waarschijnlijk na een melding van de buren, maar dat weet Ali niet zeker, dat veronderstelt hij. Het politierapport spreekt van een natuurlijke dood. Men vermoedt dat hij op of omstreeks 1 juni is overleden. Hij genoot een pensioen, het is onbekend welke werkzaamheden hij daarvoor bij leven verrichtte, ook is er een levensverzekering, afgesloten bij de firma ASR. Het wordt dus een particuliere begrafenis, die hij zelf mag betalen.

Als ik naar de woning vraag, zegt Mahmood dat Van Bokhoven het huis heeft bezocht, deze merkt op dat het een karig boeltje was, en dat de woning al door de GGD was schoongemaakt, dus de stank viel mee. Een dag voor de uitvaart zal plaatsvinden stuurt Eva me haar gedicht toe, ze vertelt erbij dat ze mogelijk verhinderd zal zijn, en of ik dan haar gedicht wil voorlezen en ik denk pas dan aan de muziek waar meneer M. recht op heeft, ik zag geen aanknopingspunt, maar nu ik het gedicht lees schieten me al snel twee stukken te binnen, die ik er bij vind passen, die stuur ik haar op. Ik vertel erbij dat ik over het eerste stuk aarzel, misschien is het te luid, te feestelijk. Maar zij vindt dat het kan, dus kan het. Per kerende post krijg ik van haar het stuk terug waar zij naar luisterde, terwijl ze nog wat aan haar gedicht zat te sleutelen, Messiaen, ‘Quatior pour la fin du temps,’en daar dan nummer 6 van, iets met veel trompetten. Ik zeg haar eerlijk dat ik de muziek een beetje druk vind. Daarna volgt er vlot een bedaagde, stemmige cellosuite. Enfin.

Het wordt woensdag, frisser dan verwacht, maar toch bijna zonnig. Als ik de begraafplaats nader, maak ik de geboorte van een bermbrandje mee, een grote rookwolk hangt over het pad, dat naar St. Barbara voert, ik zie twee joggers met een emmer in de weer, een jongen komt van de natuurtuin aan de overzijde aanhollen om met een hooivork het gemaaide gras uit elkaar te trekken, nageroepen door zijn leidinggevende, misschien heeft hij de emmer ter beschikking gesteld, maar is hij zelf te belangrijk om mee te blussen, daar heb je personeel voor. Ook ik heb wel wat beters te doen, fiets verder. Achter de auto die Eva naar de begraafplaats brengt aan fiets ik de poort door, langs de acht dragers, hoed in de hand, die welwillend knikken. De auto rijdt Eva tot voor de aula, ik plaats mijn fiets in het rek, Mahmood staat er al, met de opvallend jeugdige uitvaartleidster, begeleid door een stagiaire, en Eva. De auto met haar echtgenoot erin is al vertrokken. We schudden handen, kletsen wat. Namen, het gaat over namen. Waar je naam vandaan komt, wat je naam betekent. Ali weet niet zeker of onze namen wel iets betekenen, zoals zijn naam dat doet: Ali wil zoveel zeggen als ‘door de Hoogste gegeven’, en Mahmood betekent zoiets als Geprezene, dus hij zit goed. Met die achternamen van ons wordt het niks – maar over onze voornamen vallen wel een paar anekdotes te vertellen. Zo wordt het dan tien uur en kan de dienst beginnen.

Onder die gevoelige celloklanken betreden we aula, buigen voor de kist, schuiven onze bankjes in: Eva en Ali op rechts, dus schuif ik links voorin. De uitvaartleidster vertelt van wie we afscheid nemen, en hoe we dat gaan doen: met bloemen, met muziek en met een gedicht van mevrouw Gerlach, die ze mag uitnodigen naar voren te komen en dat doet ze.
Ze vertelt in extenso wat ze van de overledene weet en leest dan haar gedicht, zacht, maar zangerig klinkt haar stem.

ROL

Vandaag was jij de dode. Ik, die leef,
sta naast je te bestaan, een eeuwigheid
per ogenblik want eeuwig duurt van nu
tot nu tot nu, leven is altijd. Dood
is Nooit, Nergens, Niets; woorden. Iemand kan
dat zeggen maar niet zijn. Moeilijk te vatten.

Kan iemand naar een dode kijken en
geen mens zien? Dood is Niemand: woorden. Ik
pak je in gedachten in, ik maak je
af in mijn hersens tot op het eind en nog
praat je, sta je op ‘s morgens, oogvuil, zweet,
adem die stinkt naar wat je gisteren at –

leef je echt niet? Ik, zomaar iemand die
ademhaalt, wil je dode lijf vertellen
aan mijn lijf, ik zoek het woord waarin je past;
het prevelt door je houten jas maar ik ben
te levend voor je taal, het zegt me niks
en Nul is meer dan ik me voor kan stellen.

Dode, sta op. Leg uit wanneer. Waar. Wat.

 

Ze schuift het gedicht onder het bloemstuk, dat zwijgend afscheid ligt te nemen op de kist, buigt opnieuw en neemt weer plaats. Edward Sharpe barst los: ‘life is beauty, through and through…and it’s killing you, while you’re just trying to smile from your heart, so go on, say it, on the same knees you’re praying: yes, life is hard. Een moderne gospel. Bijna extatisch, een lied om mee te zingen. ‘Come celebrate. Life is hard.’

De uitvaartleidster komt opnieuw naar voren en verklaart dat we na het laatste muziekstuk de heer M. naar zijn laatste rustplaats zullen begeleiden. Mark Oliver Everett, beter bekend als kortweg: E, de zanger van Eels, zingt bescheiden, heel klein, zo klein dat in het meegeleverde tekstboekje bij de cd geen hoofdletters worden gedrukt: ‘i thought i’d end up a gentleman, accomplished, revered and admired, the life that i’ve led, it’s better unsaid, the world has no room for my kind.’

Prachtig. De tranen schieten me bijna in de ogen. Godverdomme wat doet hij dat mooi. Precies op tijd marcheren de acht dragers naar voren, terwijl het lied uitklinkt wordt de kist geschouderd, we staan recht, lopen achter de kist aan naar buiten.

Ook bij het graf spreekt de uitvaartleidster kort, maar helder. We nemen een moment stilte in acht, werpen een schep zand, vertrekken naar de koffiekamer, onder de indruk van onze dienst: Eva hoorde een trein toeteren, juist op het moment dat de kist daalde, ik hoorde kinderstemmen opklinken op het moment dat daaraan voorafging, Ali merkte een zwerm vogels op, die overvloog toen de kist werd geplaatst, alsof meneer M. daadwerkelijk vertrok. ‘Toeval bestaat niet,’ vindt Eva stellig. ‘Alles staat al geschreven aan de binnenkant van je hoofd,’ meent Ali. Even later verdwalen we al in het Midden-Oosten, de uitdijende conflicten daar, soennieten versus sjiieten, het is allemaal niet best.
En het is allemaal de schuld van Amerika. Aan het wereldkampioenschap voetbal komen we niet meer toe.

© gedicht: Eva Gerlach
© verslag: F. Starik.

 

+