Eenzame uitvaart #151, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 151
I.M. Mevrouw W. L.
De Nieuwe Ooster, maandag 27 augustus 2012, 11 uur
Dichter van dienst: Eva Gerlach

Woensdag. Het verslag van de vorige uitvaart is nauwelijks gereed, of de volgende uitvaart dient zich aan. Aan het eind van de middag belt een geagiteerde Ton van Bokhoven. Hij heeft het duidelijk gehad. En ik val ergens midden in. ‘Er is een neef en die woont op de Herengracht. Maar die moet met zijn vrouw naar het ziekenhuis. En ik moet toch een uitvaart regelen. Hij zou proberen de afspraak te verzetten, zei hij later, aan de telefoon, maar dat was niet gelukt. En daarna reageerde hij helemaal niet meer.’ Er zijn twee broers, die in 1951 met hun moeder naar Australië zijn geëmigreerd. Een van die broers wilde niet dat we de woning zouden bezoeken. Die dreigde nog met een klacht aan de Ombudsman. ‘Maar ik heb dus gezegd dat we de woning toch moeten bezoeken. Dat het niet anders kan. Toen heeft hij de klacht wel weer ingetrokken.’

W. L. werd op 1 december 1937 in Amsterdam geboren. Zij heeft een geslachtsverandering ondergaan. Transgender, noemt men dat.

W. overleed vorige week dinsdag in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. ‘En dinsdag gebeurde er dus niets. En woensdag ook niet. En donderdag ook niet. En toen hebben ze vrijdag de gemeente maar gebeld.’ W. L. was bij leven woonachtig in de flat Hakfort, in Amsterdam Zuidoost. Haar vader overleed in Amsterdam, haar moeder in Australië, waar die broers nog altijd wonen. ‘En dan moet je dus alles in het Engels zeggen, dus dat werd allemaal niet erg duidelijk. Ook hebben we nog in het Nederlands gesproken, op het laatst, maar dat bleef ook allemaal erg onduidelijk.’

Een van die broers in Australië heeft een zoon in Bahrein wonen, en dan is er ook nog een nichtje in Hattem. ‘Ook allemaal niks,’ vat Van Bokhoven zijn bevindingen samen. ‘Maar nu even over het gedicht, dat moet dus wel een beetje netjes zijn. Want we willen niet nog meer gedoe.’ Van Bokhoven is vooral bevreesd voor de neef van de Herengracht, die met zijn vrouw naar het ziekenhuis moet, maar wie weet komt hij toch. ‘En dan heb je zo een proces aan je broek. En dat willen we dus niet.’

Hij schakelt over naar de woning van de overledene: ‘Een pakhuis. Heel vies. Er was ook al een advies van de GGD. Die hebben de woning in juni nog gedeeltelijk schoongemaakt.’ Een dwangmatige verzamelaar. In Amerika is dat officieel een ziekte: naar schatting twee tot vijf procent van de bevolking lijdt eraan, wordt beweerd. Hoarding wordt het genoemd, want een ziekte zonder naam zou geen serieuze ziekte wezen. En een serieuze ziekte is het. Het komt voor dat mensen hun woning zo volstouwen dat er zelfs geen ruimte overschiet op het toilet, ook dat wordt volgebouwd. Dan moet men zich elders ontlasten, dikwijls in een doos, waarin nog ruimte is.

Van Bokhoven is nog niet in de woning geweest. De sleutels, daar zit het probleem. Hij heeft een setje bij de woningbouwvereniging opgehaald, en dat setje paste niet. Daarna is hij naar de politie gegaan. Die zouden ook sleutels hebben. Maar die waren zoek. Hij heeft er drie kwartier staan wachten. Toen wilden ze hem wegsturen. Maar een Van Bokhoven laat zich niet wegsturen. Uiteindelijk kwam er een tweede bos sleutels boven water. Die paste dus ook niet. De buurtregisseur, die bleek ook over een setje te beschikken. De buurtregisseur zei dat je de sleutelbos met het blauwe dingetje eraan moest hebben. Die zou wel passen. Maar ook die paste niet. Van Bokhoven vermoedt dat er een andere cilinder in het slot is gezet, want het nummer klopte wel. En nu is hij nog steeds niet binnen geweest. En hij gaat dat slot dus echt niet openbreken. Dat moet de familie dan maar doen. ‘Maar ja, niemand wil wat doen. Niemand. En dan moet dat ook nog in het Engels.’

Van het leven van W. L. weet hij niets. ‘Misschien valt er wat te googelen’, denkt hij, maar een oppervlakkige zoektocht levert niets op. Ik zeg dat ik Eva Gerlach zal bellen, die woont immers ook in Zuidoost. Ik bel Eva. Ze heeft de zondag voorafgaand iets feestelijks, dus aarzelt even, maar aarzelt maar heel even. Daar ga je. Dit weet ik, dit geef ik je door, overgetypt van het warrige telefoongesprek dat ik met Van Bokhoven voerde. In het verslag dat ik uiteindelijk van de uitvaart uitbreng zullen een paar dingen onvermeld moeten blijven, maar voor nu weet je alles wat ik ook weet. We zullen zien wat er van komt.

Maandag levert alvast een prachtige ochtend op, waar de zondag geteisterd werd door eindeloze regenbuien, en ik mij er alvast op instelde per tram naar de Nieuwe Ooster te moeten reizen, waar nu de fiets een veel aantrekkelijker optie blijkt, ook al slijt de keurige begrafenisbroek er harder van, drie kwartier peddelen door de zonovergoten morgen. Ik kom om half elf aan, ruim te vroeg. Even later blijkt Eva dezelfde gedachte gehad te hebben. Beter veel te vroeg dan iets te laat. We zijn allebei benieuwd naar de neef van de Herengracht, of die nog op zal komen dagen. Om kwart voor elf komt de lijkwagen aanrijden, met de uitvaartleider er achteraan. Hij begroet ons recht hartelijk. Ik overhandig hem de muziek die ik heb uitgezocht, maar vertel erbij, dat mocht de neef nog komen, we beter het neutralere Hope there’s someone van Antony kunnen draaien dan het door mij geprefereerde Bird Gehrl.

Om elf uur maakt de uitvaartleider een laatste rondje over het plantsoen aan de voorzijde van de begraafplaats, om er helemaal zeker van te zijn dat er echt niemand is gekomen voor onze W. Niemand. Zelfs geen dragers. Ze zal gecremeerd worden, ik weet niet of dat op eigen verzoek of op dat van de familie zo besloten is. De uitvaartleider besluit dat we het er maar op moeten wagen. Dus betreden we gedrieën de grote aula die voor ons is gereserveerd en weerklinkt Bird Gehrl: ‘I got my heart here in my hands. I am a bird girl.’ Het is gezegd. De uitvaartleider komt naar voren en vertelt dat we hier bijeen zijn gekomen om mevrouw L. te herdenken met bloemen, woorden en muziek. En dat hij nu graag het woord geeft aan. Hij kijkt wat ongemakkelijk rond en besluit dan dat hij mij het woord zal geven. Hij kent mijn naam. Ik antwoord dat de naam van de dichter van dienst een andere is en noem ook welke. De uitvaartleider excuseert zich voor zijn vergissing. En Eva stapt naar voren en vertelt wat ze min of meer van W. weet, maar wat het ontroerend maakt is dat ze erbij zegt dat we hier een stoere vrouw gaan wegbrengen, stoer.

Hakfort

Onraad, negende woonlaag. Hoge bomen,
eenden beneden in de vijver. Mensen
verstopt, schaduwen spelen op
de onverbiddelijke kinderspeelplaats.

Entree met camera’s beveiligd. Beste
buur, plas niet hier maar daar. De laatste tijd
veel inbraak in de boxen. Iemand werd
bij de bushalte door zijn hoofd geschoten.

Ik zie je wenken voor het raam, een dubbel
achter je, troep. Hoe maakte je van twee
lichamen één, hoe woonde je daarmee,
welk huurcontract sloot wanbestemming uit,

verzuim, verwarring. Onraad: niemand weet
de weg erin en niets is wat het lijkt.
Je moet niet denken dat. Je moet niet denken.
Dood is verwachting die wordt opgeruimd.

Als Eva is uitgesproken, zingt Bill Fay het aangrijpende lied ‘Be at peace with yourself’. At the end of the day / Ain’t nobody else / Gonna walk in your shoes / Quite the way that you do. Daarna komt de uitvaartleider opnieuw naar voren om Eva te danken voor de mooie woorden en hij herhaalt zonder haperen de slotregel van het gedicht: ‘Dood is verwachting die wordt opgeruimd’. Dan verklaart hij dat we na beluistering van het laatste muziekstuk de aula zullen verlaten. Martin Fondse, In Paradisum. Geen tekst. En zo gaat het. In de koffiekamer drinken we koffie. Eva vertrekt al snel: haar is een reusachtige hoofdpijn deelachtig geworden. Ik klets buiten wat na met de uitvaartleider. Het was stil, mooi en stil, oordelen we eendrachtig. Dankbaar nemen we afscheid. En voor ik vertrek maak ik gebruik van het ruime en frisse bezoekerstoilet. We leven nog.

(C) voor het gedicht: Eva Gerlach, verslag F. Starik.