Eenzame uitvaart #144, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 144
I.M. S. T. C.
Begraafplaats St. Barbara, maandag 23 april, 13.30 uur
Dichter van dienst: Menno Wigman

Ali Mahmood meldt een vinding: meneer C., geboren op 29 december 1968 op Curaçao, gevonden in zijn woning aan de Van Noordtkade. Ongehuwd, geen kinderen. Geen familie getraceerd. De heer Van Bokhoven heeft samen met Jane, de medewerkster van de Dienst die we maar zelden te zien krijgen, zijn woning bezocht. ‘Gewoon. Niet vies of zo,’ meldt de heer Mahmood daarover, en dat er een kleine agenda is gevonden, met enkele telefoonnummers daarin, die systematisch zijn afgebeld: of er werd niet opgenomen, of men sprak een antwoordapparaat in, waarop geen reactie volgde, iemand nam op en beweerde hem niet te kennen. Wel werd er ‘een brief gedeponeerd, van een meneer B., maar wat Ali daarmee bedoelt, werd me niet duidelijk.

Ook werd er via zijn mobiel een mevrouw op Curaçao gebeld, ook die beweerde hem, na enige aarzeling, niet te kennen. ‘Zeker een relatie,’ veronderstelt Mahmood, die verder weet te vertellen dat meneer C. een uitkering genoot, dat hij zijn woning huurde van De Key en dat hij, volgens de politie, bureau Houtmankade, een natuurlijke dood is gestorven. Ik zeg dat van iemand uit 1968 de dood moeilijk natuurlijk kan worden genoemd, dan moet je tenminste twintig jaar eerder, maar liever nog veel meer jaren daarvoor zijn geboren. Meneer Mahmood zegt dat er problemen waren met agressie, zoiets had hij van Jane begrepen. Wat hij daarmee bedoelt? Ik kom er niet achter.

Wel vertelt Ali erbij dat Astrid Bussink de uitvaart komt filmen, en deze keer zal het echt de laatste keer zijn. Menno Wigman heeft zich bereid verklaard in dat geval als dichter van dienst op te treden. Ik bel Menno en vertel hem wat ik ongeveer weet, dat ik aanneem dat Astrid de woning heeft bezocht om die op film vast te leggen, dus van alles heeft gezien en dat Van Bokhoven hem vast ook nog wel meer kan vertellen en laat het er verder bij. Tenslotte, als ik begin de notities die ik tijdens het telefoongesprek op een blocnote heb gemaakt uit te werken, aarzel ik over de volgorde van de voornamen van meneer C. Mahmood zei eerst S. en daarna T., maar toen hij de namen in zijn geheel herhaalde, was de volgorde andersom. Ook maar even navragen, dus.

Menno kan aan de slag. Maandagmiddag belt hij aan bij mijn woning en fietsen we samen naar St. Barbara, waar we bij de poort de dragers treffen, alsmede de uitvaartleider en de heren Van Bokhoven en Kiewik. Bij de aula zien we de filmploeg rondscharrelen. Te voren hebben we wat over de muziek voor deze gelegenheid heen en weer gemaild, en kwamen tot twee stukken van The Kyteman Orchestra en Solitary Man, gezongen door Johnny Cash. We overhandigen de jonge heer Degenkamp de muziek. We krijgen zendertjes opgespeld, heet dat netjes, opgespeld. Dat betekent dat er een draadje door je kleren wordt geleid, de hand van de geluidsman moet naar binnen, onder je overhemd. Het koude draadje moet richting achterzak. Je vraagt of je het apparaat aan het einde van de draad zelf in je broekzak mag stoppen. Dat mag.

Even later staan we allemaal bijeen bij de ingang. Er zijn vier zenders uitgedeeld. We weten dat alles wat we nu zeggen, tegen ons kan worden gebruikt. Kiewik, Van Bokhoven, Wigman, Starik. En we weten niet goed wat we moeten zeggen. Kiewik is nog de beste van het stel, hij stelt een paar gerichte vragen, waardoor het net lijkt alsof we zomaar wat staan te praten, alsof we helemaal niet merken dat we onze geheime taak in het volle zicht verrichten. Een camera, een geluidsman, de regisseur. Gelukkig is daar de auto met de dode meneer C. erin. We zwijgen beschaamd. Even later treden we de aula binnen, terwijl Colin Benders van Kyteman zijn wonderschone intro blaast op zijn trompet. Sinds mijn lief, die een blaasorkest moest interviewen, een trompettist in dat interview de opmerking ontlokte dat ‘je nooit een instrument dat tijdens het bespelen van vorm verandert, moet willen beheersen,’ kan ik evenwel geen trompet meer horen zonder aan een trombone te moeten denken, om van het andersom maar te zwijgen.

Dan treedt Menno naar voren en leest zijn gedicht. Gebruikt daarbij zijn handen. Als om het ritme van de tekst te slaan.

Aarde, wees niet streng

Aarde, hier komt een eerzaam lichaam aan
waarin een magistrale zon is opgegaan.
Achter de ogen scheen een zomermaand,
het middenrif liep vol zacht avondlicht
en bij de hartstreek rees een tovermaan.

De handpalm voelde water, streelde dieren,
de voeten kusten stranden, kusten steen. Inzicht.
Er sloop vreemd inzicht in het hoofd, de tong
werd scherp, er huisden vuisten in de vingers
en de hand bevocht brood, geld, eer, seks, licht.

Je kunt er heel wat boeken over lezen.
Je kunt er zelf een schrijven. Aarde, wees niet streng
voor deze man die honderd sleutels had,
nu zonder reiskompas een pad aftast
en hier zijn eerste nacht doorbrengt.

Menno vouwt zijn gedicht in vieren, schuift het in een envelop die voor een drievoudig gevouwen papier bestemd is, legt het resultaat op de kist, slaat een kruis en keert terug in het eerste bankje op rechts, waar we gezeten zijn. Kiewik en Van Bokhoven zitten op links. Camera draait. Johnny Cash zingt zijn ode aan de Solitary Man. Kyteman blaast.

‘Mooi hoor, alles,’ sta je jezelf toe te denken, als we allemaal recht gaan staan om achter de kist aan naar buiten te wandelen, de laatste rustplaats van meneer C. tegemoet. Van Bokhoven’s witte t-shirt toont een wasvoorschrift. Geluidloos wijs ik het uitstekende labeltje met mijn vinger aan, opdat we stiekem kunnen lachen, dat wordt allemaal gezien. We zwijgen zo hardnekkig mogelijk. Alles gaat zoals het gaat. De kist wordt geplaatst, we naderen, werpen een schepje zand, buigen voor de kist, de uitvaartleider vertelt dat er koffie zal worden geschonken, we zullen wel koffie gaan drinken.

Op de terugweg komen we langs ‘een nieuw graf,’ vindt Kiewik. Er staat sinds 1997 een beeld op, dat wel van hout lijkt, maar in werkelijkheid uit steen is gehouwen. We houden er stil voor. Bekijken het beeldhouwwerk, voorstellende een groep rouwende mensen, aan de voorzijde aanzienlijk gedetailleerder uitgewerkt dan aan de minder zichtbare buitenzijden, daar waar je niet onmiddellijk langskomt, het hoofdpad volgend. Van Bokhoven voelt aan de liggende figuur, die het beeldhouwwerk bekroont, het zit een beetje los. Kiewik moedigt hem aan het beeld maar helemaal los te trekken. ‘Misschien heeft iemand geprobeerd het beeld te stelen,’ veronderstelt hij, om uiteindelijk te concluderen dat de centrale figuur nog wel vast zit, in weerwil van de vermoedelijke poging hem te ontvreemden, want dat gebeurt hoor, op begraafplaatsen, dat er beelden gestolen worden, o mijn God, en dat wordt allemaal gefilmd.

Later in de koffiekamer tekenen we allemaal een contract, dat we toestemming geven om het materiaal te gebruiken voor uitzending, nationaal en internationaal, en uitsluitend in betrekking staand tot, en meer van die dingen. Kiewik schrijft erbij dat die toestemming pas geldt als de film is gezien en goedgekeurd. Dan doen Menno en ik dat ook, dat erbij schrijven. Eerst zien, dan geloven.

(C) voor het verslag: F. Starik.
Gedicht: (C) Menno Wigman