Eenzame uitvaart #140, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 140
I.M. S. K.
maandag 6 februari 2012, 09.30 uur, begraafplaats St. Barbara
dichter van dienst: Eva Gerlach

Woensdag 2 februari. Starik is op vakantie, ik neem voor hem waar, mocht zich gedurende zijn afwezigheid een eenzame uitvaart voordoen. En ja, telefoon van mevrouw Conrad, Team Rampen/Uitvaarten/Pension van de Gemeente Amsterdam:
S. K., geboren in Sebastopol op 9 augustus 1961, is op 27 januari gevonden in het Flevopark, waar hij zich aan een boom had opgehangen. De begrafenis is maandag aanstaande, 6 februari, om halftien op St. Barbara.
Ik zeg dat ik er zal zijn en denk aan mijn broer P., ook van 9 augustus, die een kwart eeuw geleden voor dezelfde methode koos. Eenzame Uitvaarten kennen geheime wegen naar je privé.

Vrijdag 3 februari. Ik realiseer me dat ik niet weet of de Rus hier legaal of klandestien was en bel het Team nog maar even. De heer Van Bokhoven zegt dat de verblijfsvergunning recent was verlopen. Geen impulsieve laatste daad, vermoeden we. Ik maak de eerste versie van het gedicht. Niks weten, proberen het gat te vullen. Maandag gaat de poging mee het gat in.

Zaterdag 4 februari. Tweede versie. Paar regels veranderd en S. K. ‘u’ genoemd om hem voor mezelf te onderscheiden van onherroepelijk ook binnenlopende P. Kan het hem of hem of iemand anders iets schelen dat ik dit doe? Nee. Juist daarom naar eer & geweten enzovoorts.

Maandag 6 februari. Ik ben om vijf voor half tien bij de ingang van de kapel, waar drie koude heren ongerust op mij staan te wachten, mogelijk is mijn reputatie me vooruit gegaan. De uitvaartleider vraagt of ik de muziek bij me heb. Dat was niet de afspraak, meld ik, waarna hij zich kalm naar boven begeeft en twee minuten later glimlachend terugkeert. ‘In orde. Mag ik u verzoeken?’

We gaan naar binnen, de dragers voegen zich bij ons ‘omdat het anders zo weinig is.’ Na Griegs Morgenstimmung vertel ik het weinige dat over S. K. bekend is en lees het gedicht.

GEDICHT OVER DE PLEKKEN

voor S. K. (1961-2012) en voor mijn broer P., die vergelijkbaar uitstapte.

Ik weet de plek waar u nog bent, hier naast me.
De rest is alle plekken waar u, net
als ik, een gat sloeg (achter elke laatste
stap zijn we lucht) – maar ik kan terug, u niet.

Misschien bent u uit al die holtes één
mansgrote, vol met hoe ik me vergis
als ik u denk te zien maar niks zie dan
uw laatste beeld, dat ondoorzichtig is.

Ik vul u in met kleur die er niet was
ik spreid een laken voor een vreemde gast
prop woorden in uw dove dode oor

een mens stelt zich wat voor, ik haal u af
maak u los leg u neer doe uw gezicht
dicht, ik dek u toe, broertje slaap door.

Saint Saens Zwaan, Dvoraks Nieuwe Wereld-Largo. ‘Heren,’ zegt de uitvaartleider, de dragers stellen zich op aan weerszijden van de baar. Waarom knijpt dit moment altijd mijn keel dicht en waarom vergeet ik vervolgens altijd te wachten met mijn jas tot de kist voorbij de levenden is gevoerd.

S. ligt mooi, bijna aan de rand, met uitzicht over een besneeuwde vlakte. We scheppen zand en nemen stilte in acht. Ik wilde dat ik zo’n chinees begrafenisenvelopje had meegenomen, voorzien van beschermende karakters en te vullen met speciaal begrafenisgeld, uitsluitend verkrijgbaar in miljoenen-coupures, die ervoor voor zorgen dat je vriend het goed heeft na de dood.
Dat kan hij wel gebruiken.

Koffie met een speculaasje. De uitvaartleider vertelt over het concurrentievoordeel van de combinatie menselijkheid/scherpe prijzen. Bert Kiewik van het T.R./U./P. vertelt over de verschrikkingen die elke dag op zijn weg komen. Als we naar buiten gaan, zie ik kraaien zitten in onze voetsporen van daareven. Toch iets van beschutting.

© voor gedicht en verslag: Eva Gerlach