Verslag eenzame uitvaart #215

Eenzame uitvaart nummer 215

I.M. Jan H.

Uitvaartcentrum Zuid, maandag 23 januari 2017, 12 uur

Dichter van dienst: Erik Jan Harmens

 

 

Meneer H. werd geboren op 17 maart 1930 in Leiden, hij is door de politie op 17 januari 2017 in zijn woning aan de President Brandstraat in Amsterdam-Oost gevonden, de politie waarschijnlijk gewaarschuwd door iemand van Thuiszorg. Enkele dagen voor zijn overlijden is er op zijn adres een ambulance voorgereden, dat was in september van het voorafgaande jaar ook al eens gebeurd. Kennelijk is er of slechts kortstondig, of van geen ziekenhuisopname sprake geweest. In ieder geval heeft hij dus hooguit een week dood in zijn woning gelegen.

 

Van Bokhoven heeft de woning bezocht, hij omschrijft de inrichting als oubollig, het huis als viezig, een kat die op het vloerkleed piste, een lang niet verschoond bed, een laken dat al vijf jaar niet gewassen leek, geen deken. Het viel weer niet mee, vindt Van Bokhoven, het is verschrikkelijk wat wij allemaal tegenkomen. Dat de thuiszorg zo’n laken niet even verschoont, snap je toch niet? We komen te spreken over de genoegens van een vers verschoond bed, heerlijk.

 

Hij leefde alleen, al is hij dikwijls getrouwd geweest: zijn eerste huwelijk duurde van 1954 tot 1955, zijn tweede huwelijk van 1964 tot 1969, zijn derde huwelijk van 1972 tot 1974, in 1976 trouwde hij nogmaals met de derde vrouw, dit huwelijk hield nog eens twee jaar stand. Sinds 1978 is hij niet meer getrouwd. Er zijn twee zoons, de een uit 1955, de ander uit 1965, die echter niet meer te traceren zijn, ze hebben allebei een andere achternaam gekregen of aangenomen.

 

Ook zijn er drie zussen. De eerste is dood, de tweede reageerde heel koel, wil er niets meer mee te maken hebben, zij vertelde Van Bokhoven dat hij haar alleen kende als er geld te halen viel. Ze was hem nog eens bij het ziekenhuis tegengekomen, tussen de ouwe mannetjes, en hij herkende haar niet, of deed alsof hij zijn eigen zus niet herkende. Met zus nummer drie voert Van Bokhoven het kortste telefoongesprek ooit in zijn lange carrière: ‘U spreekt met Ton van Bokhoven van de gemeente…Nee! Nu niet! Rot op! Tuut tuut tuut.’ Deze drie laatste woorden sprak ze uiteraard niet uit, die zijn afkomstig van Van Bokhoven, die een verbroken telefoonlijn imiteert. ‘Over fatsoen gesproken,’ moppert hij.

 

H. laat negenduizend euro achter, die worden na aftrek van de begrafeniskosten beheerd door de vaste executeur van de gemeente. Hij had alleen een AOW-tje, hij moet erg zuinig hebben geleefd. Na de korte plechtigheid bij UZ wordt hij om 13.30 uur gecremeerd op Westgaarde. Saillant detail: het ambtsbericht meldt dat de as wordt verstrooid, per schip, op de Noordzee. Ik vraag Van Bokhoven of dat in zijn testament was opgenomen, nee, dat heeft hij zelf bedacht. Aan de telefoon met de koele zus had hij gevraagd of ze de voorkeur gaf aan begraven dan wel cremeren, maakte haar niet uit. ‘Dan gaan we cremeren,’ hakte Van Bokhoven de knoop door. Dat van die as op zee verstrooien had hij pas later bedacht. ‘Daar ben ik maar niet meer over gaan bellen.’ De volgende middag meldt Van Bokhoven dat er toch twee buurvrouwen zullen komen. Fijn. Hij zegt dat het niets verandert. De opdracht is al uitgezet.

 

Maandag. Onderweg – iets voor elven, een koude, grijze, vochtige, windstille ochtend, welja joh, stapel het maar op – een groepje mensen dat voor de deur van het Kruidvat staat te wachten tot de winkel opengaat, ieder voor zich, een enkeling driftig rokend. De beste maandagochtendblues in tijden.

 

Altijd weer de verbazing over de bouwwoede aan de Frederik Roeskestraat, overal kranen, vrachtwagens rijden af en aan, het uitvaartcentrum staat wat kleintjes tussen de nieuwe hoogbouw, kantoren, dure appartementen. ‘Er zit al een meneer in de wachtkamer,’ vertelt de uitvaartleidster. Ondertussen komt ook Erik Jan binnen, hij krijgt een zogeheten uitrijkaart om gratis te kunnen parkeren. Op die parkeerplaats zal vast ook nog eens een gebouw verrijzen.

 

De man in de wachtkamer, een aardige dertiger, vertelt dat hij een ex-buurman is, hij heeft vijftien jaar boven ome Jan gewoond, sloot in die tijd vriendschap met een buurvrouw op dezelfde trap, die had hem gevraagd om ook te komen. De buurvrouwen zijn onderweg, weet hij, hij heeft ze zojuist nog aan de telefoon gehad. ‘En ze weten waar ze moeten zijn? Soms denken mensen bij Begraafplaats Buitenveldert dat ze er al zijn. Zit je daar vergeefs te wachten.’ Ja, daar had hij ook al aan gedacht. En ja, het was een erg zuinige vent. Hij noteerde elke dag de standen in de meterkast. Hij at alleen witte boterhammen met pindakaas. En witte bonen in tomatensaus, maar dat deed hij alleen op woensdag. Altijd op woensdag, ja het was een wat merkwaardige man, eenzaam, hij wandelde veel door de stad, zag eruit als een zwerver, hij was niet erg schoon op zichzelf, hij bezat niet eens een wasmachine, en hij zat continu te roken, shag, een hele buidel per dag. De buurman denkt dat Jan ooit bij de zeevaart heeft gezeten. Kijk. Dan komt dat verstrooien op zee bijzonder goed uit. Gebeurt wel vaker, dat dingen zomaar kloppen, dingen die je niet kunt weten.

 

De twee buurvrouwen arriveren, van middelbare leeftijd, in gezelschap van de kachelman. Hij was de loodgieter van Ome Jan. En hij had een zwak voor hem. ‘Hij zette ’s zomers altijd het waakvlammetje van de kachel uit. Vond hij zonde van het gas. En dan belde hij dat de kachel het niet meer deed. Moest ik komen. Wanneer dan? Meteen! En dan ging ik maar weer. Ik zeg Jan met die kachel is niks mis, je hebt alleen de waakvlam uitgezet. Ja maar dat kost gas! Ik zeg maar ik kost dat ook! Die paar kwartjes gas die jij bespaart zijn veel goedkoper dan dat je mij elke keer laat komen! Nou, doe maar een tientje dan.’

 

De buurvrouw van beneden is het meest aangedaan door zijn dood. Voor zij er kwam wonen had ome Jan er gewoond. Die was naar éénhoog verhuisd, hij had last van de kinderen, ze schoten ballen tegen zijn raam, hij wilde niet meer beneden wonen. Hij belde iedere middag precies om twee uur bij haar aan, dan was hij klaar met door de stad wandelen.

 

‘We hadden het verder nergens over, gewoon, oppervlakkige gesprekjes. Was hij met zijn stok helemaal naar het Centraal Station gewandeld om daar bij Mac Donalds een koffie te drinken, de koffie was daar heel goedkoop.’

 

‘Eerst had hij een tak, ergens opgeraapt, zo’n Swiebertje-achtig geval. Pas later kocht hij een echte stok,’ weet buurman.

 

Toen buurvrouw gestopt was met roken heeft ze Jan gevraagd of hij het voortaan bij een enkel shagje te laten. Bij haar thuis. Om twee uur ’s middags. ‘Dan rookte hij dat eerste shagje en begon hij kort daarop met zijn vingers op de tafel te trommelen, hij zei niks hoor, maar dan keek hij me zo aan en dan zei ik, nou, nog eentje dan.’

 

Het is ruim na twaalven als we de kleinste aula binnentreden. Branford Marsalis. Music for the millions. We hebben afgesproken dat eerst de benedenbuurvrouw, dan de loodgieter, en dan Erik Jan zal spreken. Daarna het tweede muziekstuk. Dat duurt heel lang, heb ik al gewaarschuwd, maar het is van een onaardse schoonheid. De buurvrouw spreekt. Van de kleine dingen die ze deelden.

 

Ze moet huilen, gelukkig staan er voldoende strategisch opgestelde dozen tissues klaar. Wat een klein mannetje hij was, breekbaar, oud, eigengereid, zelfstandig, een eigenheimer. De loodgieter spreekt. Vertelt van zijn kachelavonturen. En dat Jan dan vroeg: kun je ook behangen? Want die muren waren helemaal bruin gerookt. En dat vraag je dan aan een loodgieter. Ik zeg dat heeft toch geen zin als jij hier altijd zit te roken? Hij leest een gedicht van Rutger Kopland voor, daar komt ook een loodgieter in voor. Een gedicht waarin iemand boven de wastafel staat te schreien en die tranen vloeien samen ‘in het lood van de zwanenhals, niet meer te scheiden van de druppels uit het koperen kraantje met cold.’

Dan is het woord aan de dichter van dienst.

 

 

 

In memoriam Jan H. (1930-2017)

 

ik dek u toe met een deken, met terugwerkende kracht

omdat, toen u gevonden werd, u enkel onder een laken lag

maar een laken houdt u niet warm in deze zonder-einde-nacht

 

omdat u eerder niet werd toegedekt

heb ik uw naam boven dit gedicht gezet

soms warmen woorden als wol

 

ik zwijg over uw vrouwen die kwamen en gingen

als zwemmers die van het startblok springen

om daarna, behalve in dromen, niet meer boven te komen

 

ik zwijg over uw kinderen die ter wereld kwamen

een andere achternaam aannamen

en nu als undercover-nabestaande

vechten tegen apathie, hun vuisten of toch nog tranen

 

klein is uw naam, als een pit in een hand

het jan dat in een parkeergarage maar even galmt

kort als een schok

klein als een dorp

waar je alweer uitrijdt zodra je er inrijdt

we zijn nog maar net geboren of alweer wijlen

zo vliegen de vliegen de tijden

 

straks wordt u verstrooid op zee

als in een film neemt een golf u mee

u wordt door water opgedregd

en teder steeds weer neergelegd

met elk getij weer opgewekt

 

u kiest het ruime sop

wordt onophoudelijk ingestopt

 

 

Erik Jan Harmens, 23 januari 2017

 

 

Barbara Hannigan zet in, een bijna elf minuten durende jammerklacht: ‘I will go out now.’

Onheilspellend, ontroerend, momenteel het mooiste muziekstuk ooit gehoord, bij mij thuis.

We hebben min of meer afgesproken dat als het te lang duurt ik naar de uitvaartleidster zal knikken, die dan de deur naar de koffiekamer voor ons zal openen. Zal ik verzoeken te gaan staan. We houden het vol. Een minuut voor het einde, als de muziek al bijna is weggestorven, sta ik op: ‘Zullen we gaan staan?’

 

De deur naar de koffiekamer gaat open. De muziek is nu echt afgelopen. Ik stap naar voren, leg even mijn hand op de kist, buig voor de dode, been weg. Erik Jan volgt. De anderen blijven langer rond de kist geschaard. Dit is het echte afscheid.

 

We scharen ons rond de koffietafel. ‘Mooi gedicht,’ zegt buurman. ‘Heb je dat nou zelf gemaakt, dat gedicht?’ Wil de kachelman weten. Erik Jan vertelt van het laken, dat in het gedicht voorkomt. ‘Hij had wel een deken hoor, maar daar was hij niet tevreden over. Het ding was te lang, hij wist niet of hij het nou in moest stoppen of juist over het bed moest laten hangen. Ik zeg dan maak je dat ding toch korter? Ik wil het wel even voor je afknippen hoor. En daarna was het weer niet goed. Toen klopte het patroon niet meer. Het evenwicht was eruit, zei hij. Hij heeft er nooit onder gelegen,’ vult de buurvrouw aan. ‘Hij was wel een beetje autistisch. Soms zei ik Jan je ruikt niet fris. Mag ik je jas even wassen? Duurt maar een half uurtje. Zei ik dan. Was natuurlijk niet zo, dat duurde wel anderhalf uur, maar als ik dat vertelde, wou hij zijn jas niet afgeven. En dan kwam hij precies een half uur later vragen of de jas al klaar was. En dan zei ik nou dat duurt nog wel even. Ik breng hem straks wel.’

 

Zo vliegen de anekdotes over de tafel. Er wordt gelachen. De buurvrouw vindt dat er toch nog beschaving is in ons land, echt hartstikke mooi dat het zo gedaan wordt, de buurman vindt het maar vreemd dat het zo moeilijk was om aan informatie te komen, hij had de politie nog gebeld om te vragen wat er met Jan was gebeurd, maar die mogen dan niks zeggen. Ik kan dat beamen. Ze houden de dingen liever voor zichzelf. Maar de gemeente is blij hoor, als er toch mensen komen, daar ben je toch wel geholpen? Ja, dat was het geval geweest.

 

We nemen afscheid. We namen afscheid van een man die oud en eenzaam was, maar niet zo eenzaam dat er niet toch een klein groepje mensen om hem heen stond, mensen met oog voor elkaar en hun omgeving: lieve mensen, goede mensen, ze bestaan.

 

 

© voor gedicht: Erik Jan Harmens

© voor verslag: F. Starik