Eenzame uitvaart #78, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 78
de heer J. H.
geboren 16 augustus 1955 in Guangdong, China
overleden in het OLVG ziekenhuis in Amsterdam op 13 juni 2007, om 7.10 uur ‘s morgens
dinsdag 26 juni 2007, Nieuwe Ooster Begraafplaats, 10.15 uur.
dichter van dienst: Catharina Blaauwendraad

Meneer H. was gehuwd, adres in China onbekend. Ambtsbericht vertelt:
‘Melding komt van het mortuarium OLVG, niemand bekommert zich om het lichaam, daarom komt de melding bij ons binnen. Man komt uit China, was was op doorreis van Zuid-Amerika terug naar huis, wordt onwel in het vliegtuig, vliegtuig is geland op Schiphol, via ambulance naar het ziekenhuis en aldaar overleden. Via de ambassade van China is er contact geweest met de familie, ze hebben geen geld voor transport en komen ook niet naar de crematie.
De as gaat te zijner tijd via de Ambassade naar China.’

Dan is hij, zij het in gewijzigde vorm, weer thuis.

Dat heeft geen haast. As bederft niet. Drie uitvaarten deze week. Voor deze tweede gok ik op Maria Barnas, die heeft eerder een Chinees weggebracht. Nummer 55, als ik me juist herinner. Ik benoem haar daarom tot de Chinezenspecialist. Maar mijn vers benoemde Chinezenspecialist verblijft bij haar schoonfamilie in Duitsland. Catharina Blaauwendraad, die Spaans studeerde, eerder een Engelse mevrouw en een Italiaanse meneer wegbracht, blijkt wel beschikbaar. Zij gaat als altijd niet over één nacht ijs. Zij meldt de volgende dag: ‘Gisteren in het Koninklijk Instituut voor de Tropen veel informatie gevonden over Chinese poëzie en rouwverwerking, vandaag in de Openbare Bibliotheek wat Chinese muziek bij elkaar gesprokkeld en inspiratie genoeg.’ In de bijlage vind ik twee uiterst toepasselijke muziekstukken. Huang Xiaofei – Variations at Yangguan Pass. Schijnt een oud Chinees volksliedje te wezen. Zegt de mediaspeler. Menno Daams – Lotus Blossom. Een luie, melancholieke trompet. Op de dag van de uitvaart is daar een derde stuk aan toegevoegd.

Dinsdagochtend. Een blik uit het raam laat geen enkele twijfel over het te kiezen vervoermiddel. Voor vandaag heeft de weerman ook nog storm beloofd. Hij voorzag vertragingen en lange files. Ik trek een kwartier extra uit om de afstand te overbruggen.

Ik heb gisteren met het openbaar vervoer geoefend, dus vandaag zal het nog beter gaan. Haal de krant van gisteren uit de bus, heb ik onderweg nog wat te lezen ook. Gisteren ruim voldoende uit het raam gekeken. En inderdaad, als ik door het pocket-parkje op mijn eerste tram kom aflopen, verschijnt hij bij de halte. Ik schat mijn kansen. Ik besluit niet te gaan rennen. Misschien schat ik ze te laag in, die kansen van mij: op een steenworp afstand is hij nog altijd niet van mij weggereden. Dan ren ik de steenworp toch. Ik haal het.

Ik heb een uur voor mijn tocht uitgetrokken. Bij de overstaphalte heb ik nog drie kwartier over. Ik zou een nieuwe strippenkaart kunnen gaan kopen. Op het zebrapad ontmoet ik vanonder ieder onze eigen paraplu dichter van dienst Catharina Blaauwendraad, gehuld in een lange, zwarte regenjas met forse epauletten erop. We kopen allebei een strippenkaart, terwijl Catharina met een zakje Fisherman’s Friends haar aankopen complementeert. Het zal je toch overkomen dat je in de aula staat, je gedicht wil gaan voorlezen en je wordt overvallen door een geweldige hoestbui. Ze scheurt het zakje in de winkel maar vast open. Dan heb je ze zo voor het grijpen. Ik mag een pakje sigaretten. Shaggies draaien met een paraplu in de hand is niet gemakkelijk genoeg. Als er een druppel op het vloeitje valt kun je overnieuw beginnen.

We wandelen verder, de Middenweg af, er is nog tijd genoeg het laatste stuk te lopen. J.C. Bloems eigen schuine regenvlagen begeleiden ons, maar de paraplu’s overleven de tocht. We treffen Van Bokhoven schuilend in het portiek voor de kleine aula aan, rokend. Ook ik steek nog maar eens op. Ik merk op dat hij zijn superblauwe jasje weer aan heeft, vandaag. Er is dus sprake van een wisseljasje. Dezelfde das. Ik zitten grijze stukjes in verwerkt, zie ik nu, een patroon. Ik vraag naar de lengte van de das. Of het echt een hele korte das is. ‘Nee hoor. Dat ligt er maar net aan hoe je hem strikt. Ik houd niet van een lange das, dat zit maar in de weg.’

Dat probleem ken ik. De schaarse keren dat ik een das probeerde om te knopen, viel steevast de dunne achterflap te lang uit, waardoor die weer onder de representatieve voorflap uitpiepte, geen gezicht. Alsof je een ultrahaastig wc-bezoek hebt gebracht en geen tijd vond om de kleding op orde te brengen. Terwijl je daarvoor toch echt je overhemd niet hoeft uit te doen.

Ik zie nu dat hij de tweede flap van de das in zijn immer gestreepte overhemd heeft verstopt, tussen twee knoopjes door naar binnen gestoken. Handig. Je zou het tweede eind om je middel kunnen rollen. Op die manier wordt het mogelijk meterslange dassen te dragen, op iedere gewenste lengte af te knopen. Even later verschijnt de uitvaartleider. We hebben de grote aula. ‘Is er dan ook een organist?’ vraag ik behoedzaam, om zonder het antwoord af te wachten de bal in het doel te schoppen: ‘er is namelijk muziek uitgekozen door de dichter van dienst, op cd.’ Bij de grote aula hoort een organist. Als we met ons minimale gezelschapje de grote aula krijgen, wordt er steevast georgeld. ‘Geen enkel probleem.’ Hij is beslist een uitvaartleider van de gedecideerde soort. Catharina diept de cd’s uit haar handtas op. De kleinoden worden overhandigd. De organist krijgt vrij.

We hangen jassen op, plaatsen paraplu’s in de daartoe bestemde bakken, ik leg mijn krant op de garderobestandaard. Ik beken dat ik nog graag zou willen plassen, maar zie alleen de dames. De heren, die ertegenover horen, lijken van de aardbodem verdwenen. Vanwege de verbouwing moet ik naar buiten, en daar zal ik, bij de tijdelijke wachtruimte, de buiten-wc’s wel vinden. Daar zitten de heren bij. Onderweg kom ik twee bouwvakkers tegen. Zij zullen in het derde bedrijf van een cirkelzaag jankend doen aanslaan, als contrapunt in de compositie. Men heeft op mij gewacht. We nemen plaats op de grote stoelen op de eerste rij, bijna gemakkelijke stoelen, met armleuningen, heel breed. Van Bokhoven rechts van het gangpad, Catharina links, ik kies ook voor links, laat één stoel ruimte ertussen. Dat vult lekker op. De trompet klinkt melancholieker nog dan hij in mijn woning geklonken heeft. Dan neemt de uitvaartleider het woord. Dat we hier bijeenzijn om de heer H. te gedenken, met bloemen, met woorden, met muziek. Dan geeft hij graag het woord aan de dichter van dienst. Hij heeft haar naam goed onthouden. Catharina Blaauwendraad spreekt duidelijk, traag, met een zorgvuldige dictie, muzikaal.

KOM

De kar, zegt Tê Sjang,
gaat traag naar de top
en kraakt in haar gang,
maar snel daalt zij af
en vindt licht het graf.

Hoort Tê Sjang dan niet
de schreeuw naar de ziel
die doolt in het dal:
“Kom hier! Dwaal niet rond!
Wees wijs! Keer toch om!

Want waar je ook zoekt,
oost, zuid, west, hoog, laag,
je treft er slechts kwaad.
Wie leeft kan dat aan
maar jij ziel, bent zwak.

Thuis wacht jou het goed:
rijst, wijn, geur en smaak:
scherp, zout, zuur, heet, zoet,
mals vlees, bed en bruid,
dons, zacht op je huid.”

Zo schreeuwt men het uit
en dreigt, smeekt en wacht
nog lang na de val.
Zo zwaar weegt je ziel:
Geen klim kost meer kracht.

© Catharina Blaauwendraad

Ze heeft het gedicht aan de twee overige aanwezigen overhandigd, voor ze naar het spreekgestoelte liep. De uitvaartleider heeft zich alweer bij de knoppen van de muziek teruggetrokken. Hij krijgt niks. Dat is te ver lopen. Ze noemen het niet voor niets de grote aula. Later vertelt Catharina dat ze de uitdraai van haar gedicht al voor aanvang van de plechtigheid aan de uitvaartleider heeft overhandigd, terwijl ik mijn gevoeg deed, buiten, in de voor ieder toegankelijke buitentoiletten. Ze zijn nog schoon ook.

Het bewuste document is uiterst zorgvuldig opgemaakt met een dubbele rouwrand erom. De vijf éénlettergrepige woorden van iedere regel zijn gecentreerd weergegeven, in strofen van telkens vijf regels, jawel, vijf strofen. Er is hier sprake van een pentasyllabisch gedicht. Later stuurt ze nog een bestandje waar op je kunt zien hoe de karakters zich spiegelen, in het Chinees, prachtig. Ware daar geen sprake van, dan was het nog steeds een heel goed gedicht. Het is deels gebaseerd op een tekst van de Tê Sjang, de stem die sprekend wordt opgevoerd. De tekst zoals wij hem op papier kregen uitgereikt in tabelvorm kun je vinden via deze link: http://www.catharinablaauwendraad.nl/kom.htm.

Als ze is uitgesproken, zet heel voorzichtig en traag het Chinese muziekstuk in, schitterend. ‘Variations at Yangguan Pass’ gedirigeerd door Huang Xiaofei van de cd ‘Ancient Chinese Famous Melodies.’ Ook het laatste muziekstuk ‘La Añera’ door Cuarteto Zupay van hun cd ‘Los Esenciales’ is precies goed gekozen. Net niet over het dramatische randje heen gevallen. We horen de vogel in Zuid-Amerika opstijgen, halverwege de tocht wankelen, zelfs landen. Dan zet op de achtergrond de cirkelzaag in.

We mogen gaan staan. Eerst buigt Van Bokhoven voor de kist, dan Blaauwendraad, ik sluit de rij. We krijgen ieder één kopje koffie, naar keuze met melk erin, door de koffiejuffrouw zelf in het kopje gegoten. Ze is er niet zuinig mee, met de melk. De klontjes worden kennelijk bij voorbaat afgeschreven, op ieder schoteltje prijken er twee. De uitvaartleider neemt geen koffie. Wel meldt hij dat het allemaal erg mooi was, de muziek, het gedicht, de bloemen vermeldt hij niet, die blijven onbesproken. Witte rozen vandaag, met iets gipskruidachtigs erdoorheen, even wit, kleine tere bloemetjes, breekbaar. Van Bokhoven valt de uitvaartleider bij. Heel mooi gesproken ook. Enthousiast vertelt Blaauwendraad over haar bronnenonderzoek. Ze trof daarbij de oudst bekende Chinese tekst aan, die een eindeloze opsomming geeft van wat je allemaal krijgt als je de grote oversteek maakt. Ze citeert een van de hoogtepunten van de tekst: ‘Als de ziel naar huis wil komen, wat voor saus wil hij dan bij zijn geroosterde eend?’ Het gaat telkens om die oversteek, dat zie je in de karakters terug. Misschien kunnen Chinezen niet lezen, maar kijken kunnen ze heel goed.

Als een tweede kopje koffie uitblijft, breken we de zitting op. Catharina hijst zich in haar regenjas. ‘Via internet besteld,’ verklaart ze. ‘Er zijn vrienden bij wie ik deze jas niet zou durven dragen.’ Het was nogal een schok geweest, toen de bestelde jas eindelijk arriveerde. Je wil het niet zeggen, maar het ding heeft iets ehm…Gestapo-achtigs, recenseert ze het gevaarte uiteindelijk zelf. Van de weeromstuit vergeet ze haar paraplu bijna mee te nemen. Ik neem mijn vochtige krant van de verrijdbare garderobe-inrichting. We lopen terug naar waar we elkaar eerder die ochtend troffen. Daar neem ik de tram. Spaart mooi een strip uit.

Thuisgekomen tref ik het gedicht van Tê Sjang in mijn postvak aan, in een zeer vrije Nederlandse vertaling van Jef Last. Zijn volledige voornamen overigens luiden Josephus Carel Franciscus, en dan komt nog die achternaam: Last. Mind you. Vijftiende eeuw. God zegen de neurotici. Als ik in eerste versie van het verslag de vertaling per ongeluk aan La Blaauwendraad zelf toeschrijf, komt de precieze herkomst prompt en direct. Ook het ISBN-nummer, de uitgever, het jaar van uitgave, het aantal pagina’s dat het boek telt, de huidige status van uitlening: het is allemaal bekend gemaakt. Zijn vertaling van dit vers gaat zo:

De karren kreunen // Ik hoor de wielen kreunen van de karren…/ Hoe moeizaam klimmen zij de steile pas! / Ik hoor het klakken van de paardehoeven / Hoe snel, in draf, gaat het de heuvel áf! / Ik hoor het doffe kreunen van de dragers…/ De last, die zij meeslepen, weegt als lood…/ Veel lichter gaat het straks weer naar beneden, / De weg is moeizaam naar de top van ‘t leven…/ Veel lichter en veel sneller naar de dood!

We hebben waarlijk een Chinezenspecialist gevonden.