Eenzame uitvaart #77, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 77
W.S. O.,
geboren 12 februari 1928 Middelburg † 15 juni 2007, Amsterdam
Nieuwe Oosterbegraafplaats, maandag 25 juni 2007, 10.30 uur
Dichter van dienst: F. Starik

Dinsdagmiddag belt Van Bokhoven van de Dienst. Dat komt niet onverwacht. Een paar dagen eerder las ik een berichtje in de krant, over iemand die twee tot vier weken dood had gelegen in een woning in Slotervaart, door de politie bevonden nadat buren klaagden over stank in het trapportaal. ‘Ik zal je eerst het ambtsbericht faxen, dan loop ik naar benden met een sigaretje en praten we verder,’ zegt Van Bokhoven. Een intrigerend bericht: het meldt niet alleen dat de vinding werd gedaan om 12.26 uur, maar ook dat de levensloop van mevrouw via een zuster telefonisch is op te vragen, vanaf woensdag. Haar bezittingen worden overgedragen aan de Dienst Domeinen. Alleenstaande vrouw, ongehuwd, geen kinderen. Girorekening geblokkeerd. ‘Er zijn geen sleutels van het trappenhuis, dus bij de buren aanbellen. Op haar voordeur hangt een politieslot, sleutels bijgaand, 2x. Er hangt een zéér vieze lucht, stank, stank, stank, op de woning’ meldt het bericht; ‘er moet dus echt binnenkort ontruimd worden.’

Op 19 juni hebben twee medewerkers van de Dienst huiszoeking gedaan. ‘Sieraden, staat in mijn agenda. Nog even voor de duidelijkheid, er zijn drie broers en één zuster. Ze gaan allemaal de nalatenschap verwerpen. Dit loopt via de Rechtbank in Amsterdam, formulieren zijn al aangevraagd en opgestuurd. Zie de verklaring van de namen, het verzoek voor een crematie.’

Verder meldt het bericht dat betrokkene niet meer is te zien, dat de familie niet naar de crematie komt. Van Bokhoven wel. ‘Ik ga een dichter inhuren.’ Het gefaxte ambtsbericht laat weten dat er een behoorlijk saldo op haar girorekening staat. Er is geen testament. De sieraden zijn inmiddels bij Uitvaartcentrum Zuid afgeleverd. Om 14.04 uur op 19 juni is er telefonisch contact geweest met de broer van de overledene. Deze deelde mee dat ‘deze mevrouw die is overleden, als kind misbruikt is door een dominee, daarom had ze problemen met mannen, en heeft het contact met de familie verbroken sinds 1980. Broer vraagt eventueel wel naar foto’s. Ik heb hem verwezen naar WBV (daarmee bedoelt hij de woningbouwvereniging). Broer wil ook graag weten hoe ze heeft gewoond, om hun gevoel van hun overleden zuster af te sluiten. Dus twee floppies van de woning maken en naar broer e-mailen. Ik heb hiervoor een toezegging gedaan, dat ik dit ga doen. Betrokkene hield veel van muziek, mogelijk een piano aanwezig.’

Als Van Bokhoven tot de tuin van zijn kantoor is geraakt met zijn sigaretje belt hij. Ik infomeer naar zijn gezondheid. Hij was de laatste weken afwezig, last van zijn maag, had Ali Mahmut verteld. Dat gaat nu veel beter. Er is een vakantie in Frankrijk tegen aan gegooid, met werken in de tuin, daar is hij flink van opgeknapt. De handjes laten wapperen. Nu voelt hij zich weer prima. We spreken af dat ik de volgende dag met de zuster ga bellen. De familie heeft gezamenlijk besloten ‘om niets te doen,’geen opdrachtgever van de crematie te worden, de nalatenschap te verwerpen. Maar het zijn keurige mensen, heel aardig, weet van Bokhoven.
‘Ga je het zelf doen?’ vraagt hij. Ik aarzel. Er lijkt een mooi verhaal in te zitten. Maar je kunt niet alle mooie verhalen voor jezelf bewaren. Anderzijds ben ik wel echt een verhalenman. Zou ik mij de opdracht wel toevertrouwen.

We kletsen nog wat, over andere doden die het nieuws haalden: een huiselijk drama in mijn buurt, een schietpartij in Zuid-Oost, met een dodelijk slachtoffer, een man die in park Frankendael uit het water werd gevist, na geruime tijd, hoe zeg je dat netjes. Van het lijk in het park weet Van Bokhoven niets, die viel nog in de vakantie. Maar de man van de schietpartij gaat terug naar huis, naar Ghana. Dat is geregeld.

Woensdagochtend bel ik met het opgegeven nummer. Ik krijg een inderdaad keurige, aardige oude heer aan de telefoon. ‘Mijn vrouw is net even weg. Dat zal je altijd zien. Maar ze heeft alles opgeschreven, dat zal ik u voorlezen.’ Hij heeft het briefje bij de telefoon liggen. ‘Ze was een vrolijke, pittige meid. Ze kon goed pianospelen, goed leren ook, na de Middelbare school heeft ze het Conservatorium in Groningen gedaan, piano, klassiek. De hele familie was naar Groningen verhuisd. Daarna is ze naar Amsterdam gegaan. Ze had een appartementje aan de Stadionkade, en in zesenzeventig is ze naar dat huis in Slotervaart gegaan. Aan de Waldorpstraat, ja. Ze had een administratieve baan. Ze heeft ook wel privé-les gegeven, op de piano, maar dat ging niet zo goed. Na een aantal jaren werd ze ziek. Overspannenheid. Toen heeft ze zich afgesloten van haar familie, van haar buren, van iedereen. Maar haar hobby was pianospelen. Dat kon ze goed.’

Zo ver reikt zijn papiertje. Er komt geen dominee in voor. Ik besluit er niet naar te vragen. Vrolijke, pittige meid. Ondertussen is mijn zoon uit school gekomen, de vrolijke, pittige jongen. We hebben zijn moeder beloofd nieuwe schoenen te kopen. De proefwerkweek zit erop en zijn schoenen zijn versleten. Een operatie die maniakale zorgvuldigheid en veel doorzettingsvermogen vereist. Dertien jaar is hij. Het moeten precies de goede schoenen zijn. We gaan niet terug naar huis voor ze gevonden zijn, de nieuwe schoenen. Maar het lukt. Ze worden gevonden, precies de goede.

Thuisgekomen knippert het lampje van het antwoordapparaat druk. Veel boodschappen. Ik luister. De zus van W. laat weten dat ze blij is dat ik heb gebeld, maar dat het wel erg jammer was dat ze net even weg was. Iets verderop staat ze nog eens op de band. Haar man is inmiddels overmand door twijfels of hij alles wel helemaal goed heeft voorgelezen. Hij is ook al tachtig, en nu is hij bang dat hij niet alles helemaal goed heeft gezegd. Of ik nog eens kan bellen. Alstublieft. Ik ruim de oude schoenen in hun nieuwe doos op en bel.

Na één keer overgaan is de telefoon al opgenomen. Zus heeft zitten wachten. ‘We zijn er hier allemaal zo triest en emotioneel mee bezig,’ vertelt ze, ‘ik ben nu vijfenzeventig of zesenzeventig, en mijn man…’ ‘Tachtig’, raad ik. Ze herhaalt op goed geluk het verhaal dat haar man al deed, vanmorgen. Hij heeft het er niet slecht afgebracht. De vrolijke, pittige meid, het conservatorium, dat was wat in die tijd hoor, het conservatorium.

Dan doe ik het toch. ‘In het ambtsbericht,’ stel ik plechtig, ‘is er sprake van een dominee…’
Even is het stil. Dan barst het los. Toen de familie naar Groningen verhuisde, moest zij nog ‘iets met school’ afmaken, en toen is ze dus bij die smerige dominee terechtgekomen. In huis, een jaar lang. Die dominee is later weggestuurd, naar Amerika. Hoboken, bij New York. Ook daar werd hij betrapt. Toen is hij in Canada terechtgekomen. Daar heeft hij een kind gemaakt, dat weet ze zeker. Bij zijn eigen vrouw. Hij was keurig getrouwd. ‘Er werd thuis niet over gesproken. Er werd bij ons thuis nooit wat gezegd, door niemand. Gelukkig wist mijn man wel alles. Zo heb ik toch nog drie gezonde kinderen gekregen.’ Een dun lachje klinkt op.

‘Mijn moeder kwam nog wel eens in Amsterdam, met haar heeft ze nog wel contact gehouden. Pas toen zij stierf, in negentientachtig, was het afgelopen. Ze is niet op haar begrafenis geweest. We hebben nooit meer wat van haar gehoord. Niks. Nog geen telefoonnummer.’ Er moeten harde woorden gevallen zijn. ‘Als ik doodga, wil ik er ook niks meer bij hebben, niemand, niks.’

‘Dat hebben we toen maar zo gelaten. Ziet u, ik had ook mijn gezin. Dan duw je dat maar zo op de achtergrond. Ik heb hier een foto van haar, die heeft mijn broer aan mij gegeven, daar staat ze, met een strik in het haar, een mondharmonica, ons jongste broertje staat erbij, op een berg zand, het was negentienveertig, er was geen vuiltje aan de lucht. Nou ja, de oorlog kwam eraan. In zwart-wit, maar dat is logisch. In die tijd.’

Ik denk dat ik daar een begin heb voor mijn gedicht voor W. Ik vraag wat er allemaal nog meer op de foto te zien is.

Ik vraag naar de piano: wat W. speelde. ‘Het klonk altijd vreselijk door het huis.’ Dan werd Für Elise getrommeld, want ze kon enorm trommelen op die piano. Later werd dat beter. Hoe verder dat haar studie vorderde, hoe veel mooier ook de stukken werden die ze speelde. Mozart, en ook wel wat van Beethoven. Mozart, Beethoven, dat is nogal wat. Mijn platenkast herbergt stapels platen van de grote componisten. Of dat iets preciezer kan. De sonate, probeert zuster. De sonate van Mozart, die speelde ze. ‘Die piano zal nu wel ontstemd wezen. Het was een zwarte. Ze heeft hem uit het ouderlijk huis meegekregen. Toen was dat normaal. Alle piano’s waren zwart.’

‘De laatste jaren was ze erg in de war. Ze had ontzettende angsten. Hallucinaties. Ze was bang voor Bin Laden. Op een gegeven moment heeft ze haar hele huis onder water gezet. Toen kwam de brandweer, maar die wou ze niet binnenlaten. Ze dacht dat de brandweer van Al Qaida was. En als je zelf je zaak een klein beetje in orde hebt, is dat moeilijk om te geloven.
Ze kon ook niet meer lopen, met die open knie. Daar had ze zelf verband om gedaan. En op een gegeven moment was dat verband weg. Ook dat was het werk van Al Qaida. Dacht ze. Een buurvrouw zei nog: ga eens naar de dokter. Maar dat wou ze niet. En dan begrijp ik dus niet dat ze toch nog negenenzeventig is geworden, als je niet meer lopen kan. Hoe kom je aan je eten dan? Als je zoiets leest in een boek denk je ook: zal wel.’

‘Reutel maar niet teveel in de stront, daar gaat het maar van stinken. Heb ik het zo allemaal goed gezegd? Zegt u maar, als u straks bij haar bent, als u zo bij haar staat, doet u dan de groeten maar, van ons allemaal.’

Maandagochtend. Ik zag gisterenavond op televisie dat de weerman wist dat het keihard gaat regenen, de hele ochtend, echt keihard. Dan volgen de opklaringen in de middag wel. Dus zocht ik op hoe men met het Openbaar Vervoer van mijn huis tot de Nieuw Ooster kan geraken. Het vervoersbedrijf raadt aan om 9. 24 tram 10 te nemen naar de Elandsgracht, daar over te stappen op lijn 7, om het laatste stuk te doen met lijn 9. Dan ben ik net op tijd. Ook biedt men een constructie aan die met de bus naar het CS voert, met de metro naar het Weesperplein, en van daaruit weer een bus. Dat is mij allemaal te moeilijk. Maar ik vind bijna alles moeilijk. Ik woon een jaar of dertig in Amsterdam, maar heb niet het geringste idee waar al die bussen en trams heen rijden. Ik doe alles op de fiets. Uiteindelijk vind ik een route waarbij er maar 1 x overgestapt hoeft te worden, tram 3, tram 9. Dat moet lukken.

Maandagochtend: het is mooi weer. De zon schijnt gewoon. Nog wel. De weerman zal die regen toch niet verzonnen hebben? Als ik ga fietsen kan ik een half uur later vertrekken. Maar wat als het nu juist in het komende half uur betrekt? Dan is het te laat om nog op de tram te gaan wachten. Ik heb geen goed karma met de tram. Juist als ik aan kom lopen, rijdt er een weg en de volgende heeft dan vertraging. Ik besluit geen risico te nemen. Mijn begrafenispak moet deze week meer diensten draaien.

Weliswaar rijdt de eerste lijn 3 net weg als ik aan kom lopen, maar volgens de tijdtabel, die niet erg lijkt op wat ik op internet gevonden had, zou de volgende er al over enkele minuten zijn. En inderdaad. Precies tussen de opgegeven tijden in de tabel in arriveert er een en rijdt met mij erin gewoon volgens de afgesproken route naar mijn voorlopige bestemming. Overstappen. Prima. Als ik mooi op tijd op de begraafplaats arriveer, is het nog altijd redelijk weer. Dat zegt nog niets over de terugweg, troost ik mij.

De uitvaartleider komt me tegemoet. ‘U bent de dichter?’ We schudden handen. Er is al een medewerker van de Dienst gearriveerd, een nieuwe. Hij gaat me voor naar de kleine koffiekamer. ‘Hellen Joris,’ stelt ze zich voor. Zachte stem, klein van stuk, jaar of dertig, vijfendertig, heel of half Indonesisch. Ik moet nog roken buiten, in afwachting van de lijkwagen en Van Bokhoven. ‘Maar ik rook helemaal niet,’ stelt ze vast. Ik laat haar achter in de fleurige koffiekamer met de verschillend gekleurde stoeltjes. Buiten tref ik Van Bokhoven.

Hij heeft een das om, een vrij korte das, het ding reikt amper tot het vierde knoopje van zijn overhemd. Alsof het eigenlijk voor een jongetje van een jaar of tien bedoeld is. Maar misschien is een korte das wel helemaal in de mode, een iets wollige das, donkerrood. Ik weet dat niet. Ik weet dat dassen nu eens smal en dan weer breder gedragen horen te worden. Nu eens kort en dan weer lang, nooit van gehoord. Hij draagt een mooi fluwelig nieuw jasje, iets donkerder blauw dan zijn vorige exemplaar. Minder blauwblauw. Deze neigt bijna naar grijs.

We slenteren richting de ingang, waar ook de uitvaartleider inmiddels op de lijkauto wacht. Even later arriveert die. En lopen we in omgekeerde richting weer achter de auto aan, hebben we toch nog onze wandeling, weliswaar niet naar het graf, want we zullen de kist in de aula achterlaten. W. wordt immers gecremeerd.

Ik heb twee stukken van Mozart meegenomen. Een requiem, gezongen, en een Marche Funèbre, op de piano, waar ze zo van hield. Dan is het tijd de kleine aula binnen te treden.
Als het requiem is uitgeklonken, neem ik plaats achter het spreekgestoelte en vat in een paar zinnen het leven van W. samen, te beginnen met het einde, te eindigen met het begin. De vrolijke, pittige meid. En de groeten, dus, W. De groeten van ons allemaal. Dan lees ik mijn gedicht.

Zomerhuis aan zee

I.M. W.S. O.

Op de foto zit Tjerk op een grote berg
zand, met zijn korte broek en een emmer
in zijn hand. Naast de berg staan Ad, Aukje,
de buurjongens van De Bruin, één, twee,

drie, vier, vijf. Trots, rechtop,
allemaal heel stijf. In de verte glanst
de gladde zee met van die palen om de golven
te breken, geen zuchtje wind, geen blad

beweegt. Zedig staren de kinderen
de toekomst in. Met witte schelpjes
is het jaartal 1940 in het zand gelegd.

Je kunt niet zien of de oorlog al begonnen is.
W., met haar gewone meisjesbril, een strik
in het haar, speelt mondharmonica. Niemand lacht.

© F. Starik, 25 juni 2007

Wat schutterig geef ik twee zachte klapjes op de kist. ‘Het beste,’ zeg ik. Niet dat ik van plan was om ‘het beste’ te zeggen, het flapt eruit. Het beste. Hoe langer ik er over nadenk, hoe dommer het mij klinkt. De piano zet in. We staren allemaal naar de kist. Naar de bos rode rozen op de kist. Naar het lege lint eraan. Dit stuk duurt bijna acht minuten. Daarom heb ik het bij twee muziekstukken gelaten. Na een minuut of vijf zie ik Van Bokhoven wat onrustig worden. Het duurt allemaal een stuk langer dan thuis, waar ik het een paar keer heb proefgedraaid. We zijn geloof ik allemaal opgelucht als het eindelijk is afgelopen. De uitvaartleider gaat ons voor naar de koffiekamer. Van Bokhoven buigt voor de dode. Ik heb al het beste gewenst, daar laat ik het bij.
De kist blijft alleen achter.

In de koffiekamer wordt er nog wat gekletst. Het achterlaten van de kist. We bespreken de voordelen van het laten zakken van de kist, dat vinden mooier dan de kist zo allenig achterlaten. Het is vooral mooi als de vloer boven de kist weer dichtschuift, vindt de uitvaartleider. Bezorgd vraagt Van Bokhoven aan Hellen Joris hoe ze het vond, haar eerste eenzame uitvaart. ‘Goed,’ vat ze haar bevindingen samen. De uitvaartleider vraagt naar de foto bij het gedicht, of ik die heb gezien. Misschien heeft de familie de foto opgestuurd. Kan toch? vindt hij. Normaal werkt hij vanuit Aalsmeer. Daar zijn de uitvaarten een stuk gezelliger dan hier. Daar kennen de mensen elkaar. Daar gaat alles nog in vertrouwen.

Buiten schijnt nog steeds de zon. Halverwege de tramrit begint het zachtjes te regenen. En houdt het ook weer op met regenen. Ik probeer uit te rekenen of ik het droog gehouden zou hebben, op de fiets. Pas aan het eind van de middag zet de regen echt door.