Eenzame uitvaart #6, Den Haag

Eenzame uitvaart nummer 6, Den Haag
I.M. P. C.
geboren op 6 december 1929 in Tilburg, overleden te Den Haag op 23 januari 2008
Begraafplaats Oud Eik en Duinen, woensdag 30 januari 2008 om 11.00 uur
Dichter van dienst: Erwin Vogelezang

Wat ik bij het schrijven van het gedicht niet wist is dat meneer C. de zoon was van een van de vele Italianen die aan het begin van de 20e eeuw naar Nederland emigreerden om in de granietindustrie te gaan werken. Dat meneer C. timmerman was wist ik evenmin. En dat hij, het lievelingetje van zijn moeder, muzikant was had ik zelfs niet kunnen raden. Toch: meneer C. speelde in de jaren ’50 en ’60 drums in een band waarvan ook zijn broer deel uitmaakte. De buren hebben het geweten, want de broers van de familie C. oefenden thuis en – tsja – die oude huizen zijn knap gehorig. Bovendien hielden de heren muzikanten er tijden op na die niet altijd even goed aansloten op het natuurlijke ritme van hun noestwerkende generatiegenoten.

We weten dit nu omdat zich vijf minuten voor aanvang van de plechtigheid – stemmig weertype, dito dragers – een vroegere buurman meldde. Hij had de overlijdensadvertentie in de krant gelezen en bleek oprecht ontroerd. Misschien omdat hij P. sinds 1966 niet meer had gezien. En misschien omdat diens overlijden hem op zijn eigen sterfelijkheid attendeerde. Want ook buurman had de dood in de ogen gekeken. Buurman was zelfs even “afgeschreven” geweest, als een beduimeld bibliotheekboek. Een pacemaker “met drie draden” had zijn leven gered. Hij mocht zelfs weer rennen. Het voelde als een wedergeboorte. Toen ik hem vertelde dat hij statistisch gezien dus nog minimaal 70 jaar te leven had moest hij lachen. Daarvoor had hij gehuild. Om P., die hij zich nog zo goed kon herinneren. Om het leven. En om de dood. We gaven hem ons sneeuwklokje en het ingelijste gedichtje. Om op de kist te zetten, wat hij deed. Bij het afscheid van P. sprak buurman enkele woorden. Bij het afscheid van ons zwaaide hij – beide armen in de lucht.

De pedalen van P.

van het begin weten we niets – er is een begin
denkbaar dat troost biedt; hand in de holte van je rug,
papiertjes tussen de spaken, een zonwarme vlag
haar achter je aan. een wonder, vond moeder,
en jij vond dat van haar.

van wat volgde weten we dit – er was een vrouw,
er waren geen kinderen, een huis vol geen kinderen
en jij. misschien wilde je vliegtuigjes voor ze vouwen,
een palazzo van tetra-paks bouwen, je liet na
voor wie ongeboren of gestorven was.

we weten wat we vonden – scartabello, briefjes, tijd
die kwam en ging. het zou iets kunnen betekenen
voor hen die achterbleven. maar niemand blijft achter,
p., we volgen allemaal, hoog op de pedalen,
haar in de wind, geratel tussen de spaken.

(C) voor gedicht en verslag: Erwin Vogelezang