Eenzame uitvaart #3, Den Haag

Eenzame uitvaart nummer 3 DEN HAAG
mevrouw Z.
4 december 2007, begraafplaats Oud Eik en Duinen
dichter van dienst: Ruth van Rossum

De nacht vóór de begrafenis van mevrouw Z. word ik rond 2.00 uur wakker. Ik ga de trap af en heb het gevoel dat mevrouw Z. beneden zit, in de woonkamer, aan tafel. Waar is iemands ziel vlak voor de begrafenis? In de buurt van het lichaam? Of bezoekt zij mensen, plekken die haar dierbaar zijn? Mij kent zij niet en ik kende haar niet. Ik heb deze dagen wel veel aan haar gedacht. Ik laat haar rustig zitten en ga weer naar boven.

We weten weinig van mevrouw Z. Ze heeft een lieve en mooie voornaam. Zij is 15 januari 1950 geboren. Haar officiële overlijdensdatum is 23 november 2007. Maar toen zij werd gevonden lag ze al geruime tijd in haar flat aan de Fijnjekade. De muren van haar woning waren behangen met vuilniszakken en lappen. Volgens de buren was ze vreemd, de weg kwijt. Toch kon ze zichzelf kennelijk op de een of andere manier staande houden.

Woensdag 28 november belt Gerard van Poelgeest van de gemeente Den Haag mij met dit verhaal. Het is de verwachting dat er niemand aanwezig zal zijn op de begrafenis. Haar vader, moeder en broer zijn eerder overleden.

In het weekeinde – buiten is het storm en regen – maak ik het gedicht. Ik denk vooral over de vraag waar het in een leven misgaat. Was zij vroeger ook al “vreemd”? Of is dit door gebeurtenissen in haar leven losgemaakt of verergerd? En hoe moet het zijn om zó alleen te leven dat er niemand is om te merken dat je bent overleden?

Met een klein boeketje witte en roze rozen sta ik dinsdag 4 december bij de sfeervolle oude begraafplaats Oud Eik en Duinen. Er is een buurman van de Fijnjekade gekomen, met een witte roos. En een oude vriendin van de familie. Zij hebben in de krant het overlijdensbericht gelezen. Henk van Zuiden, coördinator van de Haagse eenzame uitvaarten is er, en Gerard van Poelgeest.

Tijdens het wachten en later, bij de koffie met cake, komen twee uitersten van een leven naar voren. De oude vriendin laat ons iets zien van vroeger. Een zonniger tijd. Mevrouw Z. en haar ouders woonden in een mooi pand op de Weimarstraat. Haar vader had een zeilmakerij en maakte tenten. Het was een goed gezin, men was in goeden doen. De vriendin vertelt over een reisje met mevrouw Z. naar Parijs. Ze hield van het strand, van lange einden lopen, ze hield van alles. En ze was netjes, precies. Dus hoe kan dit nu, dat het zo eindigde? De buurman vertelt hoe schichtig mevrouw Z. was, dat zij haar flat snel weer in ging als er iemand anders de hal in kwam en dat zij zich in de lift tegen de wand aandrukte. Beide kunnen het verhaal van de ander haast niet geloven – zo tegengesteld is het beeld dat de ander schetst aan hun eigen beleving. Ik vind het mooi dat het hele trieste van haar laatste levensjaren door het verhaal van de vriendin van vroeger iets getemperd wordt.

De plechtigheid begint 13.00 uur met het korte muziekstuk Soy Marco, uit de film Hable con Ella. Dan draag ik het gedicht voor, dat ik Maan op het water heb genoemd. Ik wens mevrouw Z. vaarwel en leg het gedicht op de kist, bij de rode, witte en roze rozen. Vervolgens luisteren we naar Distant Green Valley van Yo-Yo Ma. In beide muziekstukken horen we een melancholieke viool en cello die in een rustig en lieflijk ritme over onze ziel strijken. We denken aan mevrouw Z. en, zoals altijd bij een begrafenis, aan andere doden, die we beter kenden.

Deze dag is de eerste dag zonder hevige regen. We lopen achter de kist aan naar buiten, langs andere graven, onder oude bomen door. Bij het graf draag ik mijn gedicht De wending voor, waarmee ik mevrouw Z. toewens dat zij ergens komt waar het licht is, waar ze vrij kan zijn en zorgeloos, en waar zij wordt gekoesterd. Niet meer alleen.

Maan op het water

Bij de begrafenis van mevrouw Z.
15 januari 1950 – 23 november 2007

Natuurlijk ooit een kind dat alles nog kon worden:
gekoesterd gebed in het web van de wereld, met
duizenden draden naar alle kanten, bezigheden,
mensen, de dagelijkse dingen, een huis als cocon.

Waar het dan begint, dat er geen draden groeien
of dat draden stukgaan, er steeds minder blijven.

Druk in het hoofd. Een hoog suizen als het stil is.
Dat je zo schrikt van scherpte. Altijd meer diepte
voelen dan dat zachte hart kan dragen. Knellende
schedel. Verlies van orde. Langzaam verdwalen.

Je hoort buren, een tram. Je ziet de maan op het
water. Hoe een klein schip zo verloren kan raken.

(C) voor gedicht en verslag: Ruth van Rossum,
5 december 2007