Eenzame uitvaart #214, verslag

Eenzame uitvaart nummer 214
I.M. C. A. R.
Woensdag 11 januari 2017, 10 uur, St. Barbara.
Dichter van dienst: Jannah Loontjens

Een man alleen.
Nooit getrouwd geweest, geen kinderen.
Geboren op 15 december 1954 in Haarlem en overleden op 29 december 2016 in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam.
Woonachtig aan de Jan Tooropstraat.
Hij had thuiszorg. En ‘iets van een vriendin’, die telefonisch met de Dienst heeft gesproken, ze wil niet naar uitvaart komen. Zijn beide ouders zijn overleden, hij is niet naar hun uitvaart geweest. Dat weet men van zijn broer, die hem al 35 jaar niet heeft gezien en dat zo goed vindt.

C. is in 1988 in Amsterdam komen wonen, aanvankelijk aan de Piet Mondriaanstraat, om de hoek van wat zijn laatste woning zou blijken. Ik vraag wat voor werk hij deed? ‘Geen idee.’ Op de meeste vragen volgt voorlopig nog het antwoord geen idee. Melding gedaan door Gerald, de nieuwe medewerker van de Dienst, op vrijdagmiddag, bij het sluiten van de markt. Maandag gaan ze in de woning kijken. Gerald belooft terug te bellen, maandagmiddag, om te vertellen wat hij in de woning te weten is gekomen. Dat kan ik de dichter van dienst vast vertellen.

En dat de uitvaart wordt gefilmd door John Appel, hij zal dus aanwezig zijn. John Appel is nogal een documentairemaker – daar zegt men niet licht nee tegen. De Dienst weet dat we terughoudend zijn, van het mediaschuw beleid dat we voeren, maar toch, soms, heel soms, moet je een uitzondering kunnen maken. Daarmee zijn de uitzonderingen voor de komende jaren wel weer op hoor, mocht er al een fotograaf of documentairemaker denken: ‘Ha! Het kan dus toch!’ Nee, dat kan dus niet.

Ik heb Jannah gevraagd of ze het goed vond. Voor deze ene keer. De stem des volks, zal de documentaire heten. Ik heb alle miezerige overwegingen met haar gedeeld – het is goed als een prachtige vrouw deze uitvaart doet: trekt meteen een kleedje weg onder het clichébeeld van de dichter, met zijn dikke bril, de ouwe stumper.

Gerald beloofde me maandagmiddag terug te bellen, dat doet hij. Ze zijn in de woning geweest. Huurwoning, rommelig, zwaar doorrookt. Er is veel achterstallige post meegenomen. Hij leefde van een uitkering. Langdurige geschiedenissen met ziektes, welke ziektes? Jellinek, verslavingszorg, persoonlijkheidsstoornissen, alcohol. Er is nog telefonisch contact met de broer geweest, die eerst niets wilde, toen neigde naar ‘het blijft je broer’ en die uiteindelijk besloot er toch niets mee te kunnen. Er zijn papieren gevonden van een onderwijsinstelling, Gerald veronderstelt dat hij ooit in het onderwijs werkzaam is geweest, maar in welke hoedanigheid? Geen idee.

En hij was een go-speler. Daar waren zelfs diploma’s van, eerbewijzen. Op google is daar niets van terug te vinden, zo belangrijk was hij nu ook weer niet.

Go wordt gespeeld op een bord met 19×19 lijnen die samen 361 kruispunten vormen. Het spel begint met een leeg bord; beide spelers hebben de beschikking over een voldoende aantal stenen. De speler die begint, heeft zwart, zijn tegenstander wit. Om de beurt doet elk van de spelers een zet op het aanvankelijk lege bord door een steen op een nog onbezet kruispunt te plaatsen. Een eenmaal gezette steen kan niet meer verplaatst worden, hoewel hij in het verloop van het spel wel door de tegenstander geslagen kan worden. Het bord wordt dus tijdens het spelen steeds voller. Zetten is niet verplicht; passen is toegestaan.
Go spelen doe je niet alleen: er zijn altijd twee spelers bij nodig.

Woensdagochtend. Ik ben vroeg. Het regent niet, al zijn de straten nat. Dit zijn de dagen dat de straten nooit opdrogen, dit zijn de dagen van het nadeel van leren zolen, dit zijn de dagen van de kouwe voeten, dit zijn de dagen dat het vocht in je botten trekt.

Op de begraafplaats tref ik de cameraman en zijn geluidsman, verdiept in hun apparatuur, in afwachting. Van Bokhoven en Gerald zijn er ook. Ik heb zijn achternaam nog steeds niet onthouden, iets zegt me dat hij gedoemd is voor eeuwig Gerald te heten, om zonder achternaam door het leven te gaan, het is al lang te laat om daar nog naar te vragen, ik ben al blij dat de voornaam nu eindelijk onthouden is. We schudden handen.

Daar is ook Richard Degenkamp, daar komt de vriendelijke uitvaartleider monter aanbenen, hij vraagt of ik muziek heb meegenomen. ‘Gelukkig. Op mijn lijstje staat drie keer licht-klassiek’. Ik ben alleen niet helemaal zeker van de volgorde, dadelijk even aan Jannah vragen. Ik denk dat we met Arno moeten beginnen, maar het kan ook zijn dat Jannah dat lied juist na haar gedicht wil laten horen, ik heb haar alle drie muziekstukken opgestuurd. Zij stuurde haar gedicht nog niet, ze heeft alleen laten weten dat het iets met ‘ik’ en ‘wij’ zal worden.

Daar is de lijkwagen. Ik sta als enige bij de poort, netjes in de doodgraversstand, handen voor het kruis gevouwen. De uitvaartleider moet voor de auto uitlopen, de vier dragers flankeren de stapvoets rijdende auto. Van Bokhoven staat buiten beeld in gezelschap van Gerald te roken. Achter de lijkwagen aan zie ik Jannah komen aanfietsen, gelukkig maar. Ook zij sluit zich bij het gezelschapje aan. In het bewustzijn dat we door de camera gezien worden, glimlach ik alleen, knik naar haar, zij doet hetzelfde. We slaan het uitladen van de kist gade, die wordt naar binnen gereden. In de aula branden opmerkelijk veel kaarsen, in alle prikkers van de standaards zijn kaarsen gestoken, wel honderd. Het zal de dode aan niets ontbreken.

Doe maar eerst Arno, en daarna dat nummer van James Blake, vindt Jannah. Verrek, dat is waar ook. Die had ik haar gestuurd, dat was ik van plan geweest – het is Never Ending Happening van Bill Fay geworden, sorry. En dan lopen we uit op Barbara Hannigan, muziek van Hans Abrahamsen, modern klassiek, licht ontregelend, toch toegangelijk. ‘I will go out now’.

De dragers nemen plaats op rij twee. Dat staat toch wat aangekleder, vindt de uitvaartleider. Twee op links, twee op rechts. Gerald en Van Bokhoven op de eerste rij op rechts, Jannah en ik op links. Ik neem de derde stoel, van binnenuit gerekend, net voorbij aan de dragers, Jannah laat een stoel vrij, tussen ons in, goed zo. Dat je er niet als een soort echtpaar bij zit. Ondertussen zingt Arno dat hij wil leven zonder pillen en zonder cholesterol. Dat het leven stinkt. En dat het toch de moeite waard is.

De uitvaartleider komt naar voren, vertelt dat we bijeenzijn enzovoorts, geeft het woord aan Jannah. Zij schrijdt naar voren, bijna voornaam, deze klassieke schoonheid. Daar zullen de mensen thuis van opkijken. Waarom is de dichter niet die ouwe, morsige kerel, die daar opgepoetst in zijn driedelige kostuum naast haar zit?

*

Dag meneer,

Kende u het enorme zoeken
tussen het wij en het ik – het hulpeloze
nadoen – het eindeloze leren
op te gaan in het wij, of juist in het ik.
Wij van wij broers, wij Go-spelers,
wij van onze generatie, wij rokers, wij drinkers.
Of ik, ik alleen. Ik en mijn drank, en ik.

Wij van wij die geboren zijn in de jaren vijftig.
Dagen van jazz, begin van de Koude Oorlog,
het opkomen en wederkeren van wijde pijpen,
wisseling in welvaart en weer. Wij waar u
bij hoorde, zelfs al kon het u misschien maar
weinig schelen. Het hoeft niet meer, geen tijd
geen herinnering hoeft u te delen – nu niet meer.

Kende u de angst in het ik te verdwijnen,
nooit wij te zijn. Was er de zucht, de zin,
de honger te winnen, toorn bij mislukking
of juist berusting. Hoe het ook zij, of uw ik
afscheid nam van een wij, de ene impuls
verdringt de ander niet meer. Dorst, kwelling,
verrukking, het verdragen en het vergeten,
ze zullen er geweest zijn, waarde meneer,
maar nu – nu niet meer.

*

Pianoklanken. The never ending happening, of what’s to be and what has been. Just to be a part of it – it is astonishing to me. The never ending happening of souls arriving constantly from the shores of eternity. En dan die cello op het eind. Bill Fay, dankjewel.

Uitvaartleider kondigt laatste muziekstuk aan. Barbara Hannigan zet in. Ik heb de twee laatste stukken van de cd ‘Let me tell you’ meegenomen – de eerste duurt amper een minuut, dat is te kort, de tweede ruim tien minuten, dat is dan weer te lang – zit je daar al die tijd in het niets te staren. Niet gluren of de camera toevallig op je gericht staat, gewoon stilzitten, uitzitten, wachten, zit ik eigenlijk wel mooi rechtop? Het is nu te laat om nog van houding te veranderen. We bevriezen in de tijd. We vertragen. In de verte klinkt telefoongerinkel, van dat ouderwetse telefoongerinkel, sommige mensen vinden dat een leuke gimmick op hun iPhone, een statement van een ringtone. Van opzij kijken we elkaar met een licht opgetrokken wenkbrauw aan. Ben jij dat? Meer beweging durven we niet. De plooi.

Bij de nazit ‘onder het genot van een kopje koffie’ bespreken we de onverwachts opduikende ringtone, had die misschien deel van de muziek zelf uitgemaakt? Het was immers modern-klassiek, je weet het niet. Ook bespreken we de mogelijkheid dat de telefoon in de kist gelegen had. ‘Laatste oproep voor de heer C. Komt u nog mee?’

Uiteindelijk willen we het allemaal weten, of die malle ringtone nu deel uitmaakt van de muziek of niet. We verplaatsen ons terug van de koffiekamer naar de aula, waar de kist nu ontbreekt, maar de kaarsen nog branden. Alle honderd. Moet je straks ook allemaal weer uitblazen. We zullen deze zaak tot op de bodem toe uitluisteren. We horen de telefoon niet, nu niet meer.

De documentairemaker is enthousiast, hij wil zeker nog een keer terugkomen. Ik probeer hem uit te leggen dat dit geheel de bedoeling niet is. ‘Hee, jullie gaan ons nu niet stalken.’ Jannah schrijft later: ’Het drong pas langzamerhand tot hen door dat hun aanwezigheid de sfeer beïnvloedde, leek het, en het idee van de eenzame uitvaart ondermijnt.’ Bidden dat het gelukt is. Je hoorde best dat er geluidstechnisch het een en ander niet optimaal verlopen is. Het verplaatsen van de camera, de ringtone: er ging van alles mis. Doe het er maar mee.

Je leven begint met een leeg bord; heel veel lijnen die nog veel meer kruispunten vormen. Je hebt de beschikking over een voldoende aantal stenen. Go spelen doe je niet alleen: er zijn altijd twee spelers bij nodig. Je bent niet alleen.

De speler die begint, heeft zwart, zijn tegenstander wit. Wit verliest. Om de beurt doet elk van de spelers een zet op het aanvankelijk lege bord door een steen op een nog onbezet kruispunt te plaatsen. Een eenmaal gezette steen kan niet meer verplaatst worden, hoewel die in het verloop van het spel wel door de tegenstander geslagen kan worden. Het bord wordt tijdens het spelen steeds voller. Steeds voller. Zetten is niet verplicht; passen is toegestaan.

Pas. Als je bord vol is moet je gaan.

© voor gedicht: Jannah Loontjens
© voor verslag: F. Starik