Eenzame uitvaart #194, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 194
I.M. R.E.E
begraafplaats St. Barbara, donderdag 18 juni 2015, 10 uur
dichter van dienst: Neeltje Maria Min

 

Ali Mahmood meldt het overlijden van de heer E. Hij werd op 13 mei opgenomen in het St. Lucas ziekenhuis, verbleef daar zijn laatste week op de Intensive Care en overleed op 9 juni. In de tijd dat hij in het ziekenhuis verbleef heeft hij niemand op bezoek gehad.
Voordat hij werd opgenomen woonde hij in een eenvoudige huurwoning aan het Mercatorplein, die in niets liet blijken dat hij een aanzienlijk vermogen zal nalaten. Dat wordt dus een particuliere begrafenis, met acht dragers en een extra fraai bloemstuk. Er is geen familie getraceerd, hij was enig kind, hij werd geboren op 1 oktober 1942. Zijn moeder, met wie hij de woning deelde, overleed in 2007. Haar kamer is sindsdien volledig intact gebleven, er is niets veranderd. Ergens in de buurt moet zijn auto staan, die is nog niet teruggevonden. De onbeheerde nalatenschap vervalt via een verklaring van erfrecht aan de Dienst Domeinen. Zoveel weten we. ‘Dat is niks,’ vindt Neel.

Donderdag. Na een nacht van regen is het opgeklaard, de zon kiert aarzelend tussen de laatste wolken door. Een koele zomerochtend. Ik heb een lied bij me gestoken, het enige lied dat ik bij hem vond passen: Proserpina, gezongen door Martha Wainwright. Als ik aan kom fietsen, komt ook de lijkwagen voorrijden, de acht dragers staan stram in het gelid bij de poort van de begraafplaats, bij de aula ontwaar ik Ali en Neel, ze zijn er allebei al. We praten wat over een recent voorval, waar het nu de plaats en tijd niet voor is om daarover uit te weiden, ik was even ongerust dat hij mij iets kwalijk zou nemen, dat ik iets verkeerd zou hebben gedaan, maar dat is niet het geval. De uitvaartleidster stelt zich voor. Ik overhandig haar de cd die ik bij me heb, ik ben trots dat ik hem tussen de ongeordende stapels heb teruggevonden, doe voor de rest maar ‘licht klassiek’, dan weet je dat ‘Het Air’ van Bach bij binnenkomst op gaat klinken. In de aula staat weer een microfoon opgesteld, nu gelukkig zonder geheime radioman in de coulissen, maar Neel kiest, nadat ze door de uitvaartleidster als Neeltje Maria is aangekondigd, positie op links, vlak naast de fraaie, blankhouten kist, ver weg van het katheder en de versterking. Ze spreekt de dode toe. Een titelloos gedicht.

*

Ik heb een boodschap voor u:
U bent dood
Niets om u ongerust over te maken
U hebt de wereld achter u gelaten:
Het menselijk verkeer, de auto
Huisraad en moederspullen, de Mercatorstraat

Het Lucas ziekenhuis werd eindstation
Daar keek in al die weken
Geen buur of ex-collega naar u om

Wij weten niets van u
Alleen dat straks
Een kist met u erin
Plechtig en traag
Het graf in zakt

Het is gebeurd
Het is gewoon voorbij
En niemand roept u terug
En niemand treurt

*

Aarzelende pianoklanken. Smeltende viool. Proserpina, Proserpina, come home to mama, come home to mother now. Voorzichtig aanzwellend koor. Een gospel. Ja, dat past precies, ik had het nummer al een jaar niet meer gedraaid – en ook niet nog even van te voren. Doorgaans draai ik de beoogde muziek wel een paar keer af, om te horen of het echt passend is, of er niet iets stoms in wordt gezegd. Maar Proserpina wist ik zeker, die heb ik terwijl ik dit schrijf, achteraf, nog eens opgezet. Nu hebben we ‘Morgenstimmung’ eigenlijk niet meer nodig. We luisteren toch.

We staan recht, verlaten de aula, wandelen traag achter de kist aan, naar het graf, naar het graf. Daar staan we zwijgend verzameld, werpen een schepje zand, er is een nieuw schepje, van een veel minder fraai model dan het vorige, dat op het omslag van mijn laatste bundeling van uitvaartverslagen ‘Een steek diep’ stond afgebeeld. Maar ik vraag me weer thuis pas af waar het vorige schepje gebleven is – ze zullen het toch niet hebben weggegooid? Met zijn ranke, elegante, bijna hartvormig blad? Het schepje dat we nu hanteren heeft een vierkant blad, je kunt er veel grotere porties mee opscheppen, ik bedien Neel en Ali van ongebruikelijk ruime porties, bedenk pas dat die schep natuurlijk niet helemaal vol hoeft als ik zelf als laatste een hap zand werp op de fraaie blankhouten kist, waaraan ook nog een enkele bloem is meegegeven. Ik heb in mijn suikerpot ook een eetlepel staan, in plaats van een suikerlepeltje, die hoeft ook niet helemaal vol om toch in één enkele beweging genoeg suiker in mijn koffie te kunnen gieten. Maar die voorkomt wel dat ik in twee keer de gewenste hoeveelheid suiker met dat zuinige lepeltje in de koffie moet scheppen. In de koffiekamer hebben ze klontjes. En kleine kopjes, waarin een klontje eigenlijk al teveel is.

We slenteren terug naar die koffiekamer, Neel overhandigt haar handgeschreven gedicht aan meneer Mahmood, en als ik zie dat het gedicht daadwerkelijk handgeschreven is, heb ik er zelf ook een nodig, denk ik: ze vertelt dat ze tegenslag had met haar computer, het ding was met geen mogelijkheid meer aan de gang te krijgen. Bij mij thuis noemen ze dat kapot, maar daar wil Neeltje niet zomaar aan, ze gaat hem straks vast gewoon nog eens aanzetten, om te zien of het ding zichzelf al gerepareerd heeft.

Toen heeft ze maar een nieuw gedicht geschreven, gewoon, met een pen, op een papier, en daarmee is ze langs de copyrette gegaan. En toen had ze toch vier exemplaren. Ik krijg er twee, ter compensatie van het feit dat meneer Mahmood als eerste aan de beurt was. Ik wil er wel twee, kan ik er een aan meneer Vork geven. En eentje houd ik lekker zelf. Ik moet dat tenslotte allemaal weer netjes overtypen. Dat vindt meneer Vork vast leuk, een handgeschreven gedicht, al is het dan maar een kopie, het is wel een zeldzame kopie: op de gehele wereld bestaan er maar vier exemplaren van. Tenzij er iemand opstaat en weer naar de copyrette gaat, of erger, het ding inscant en op internet zet. Maar dat zijn dan toch kopieën van de tweede, zelfs derde generatie. Meneer Vork werkt op de administratie van Uitvaartcentrum Zuid, hij handelt sinds jaar en dag de vergoeding voor de dichters af, en heeft jaren geleden al eens laten weten dat hij het aardig vindt om bij de rekening een afschrift van het gedicht te ontvangen, en dat stel ik dan weer op prijs, dat hij interesse heeft in waar hij nu eigenlijk voor betaalt.

De dragers zijn er al, in de koffiekamer, ‘wat een drukte,’ merkt de koffiejuffrouw op, meestal heeft ze het niet zo druk bij een eenzame uitvaart, ze vertelt een anekdote dat ze laatst een uitvaart had en die liep een beetje uit, en daarna meteen nog een, en die lui kwamen juist weer te vroeg, er zat nog geen kwartier tussen, en toen moest ze nog kaas klaarzetten, en worsten snijden en die ook klaarzetten, wijnglazen, en dat alles binnen een kwartier, en toch was het gelukt, al was de worst wel een beetje scheef gesneden, dat vertelde ze er eerlijk bij.

Als we buiten achteraf nog wat staan na te kletsen verklaart Neel dat ze naar station Sloterdijk gaat lopen, een hele wandeling. Of ze dat niet ver vindt. Nee hoor, het ruikt zo verschrikkelijk lekker, nu. Als ik door het park terug naar huis fiets merk ik het ook: het ruikt er inderdaad verrukkelijk. Bloemen, de hele nacht op regen getrakteerd.

© voor het gedicht: Neeltje Maria Min
© voor het verslag: F. Starik

+