Eenzame Uitvaart #172, Amsterdam

EENZAME UITVAART NUMMER 172
I.M. D. L.
Begraafplaats St. Barbara, vrijdag 14 februari 2014
dichter van dienst: Neeltje Maria Min

Ik ben koud terug van vakantie of meneer Mahmood belt. Het hoort er een beetje bij, bij de korte vakantie die ik me jaarlijks veroorloof, dat er altijd een eenzame uitvaart is, onmiddellijk voor of na vertrek. Of, zoals deze keer, zowel bij vertrek als bij aankomst terug thuis. ‘Mevrouw L., D.,’ schrijf ik op: ‘Geboren op 8 december 1925 in Amsterdam, woonachtig op het Harmoniehof, in Zuid, in haar woning gevonden door de politie op 5 februari, om 9.55 uur. Ze heeft niet lang dood in haar woning gelegen, hooguit een paar dagen. Geen familie. Er is een oud testament, uit 1965, waarvan de executeur-testamentair helaas ook overleden is, die was getrouwd met een nichtje van D., een nichtje, dat eveneens al geruime tijd geleden het tijdelijke voor het eeuwige verwisselde. En de notaris wil, om redenen van privacy, geen inzage geven. Dus we gaan haar op vrijdag de veertiende begraven op St. Barbara, om negen uur ‘s morgens.’

Op de dag dat ik op vakantie vertrok ontmoette ik Neeltje Maria Min bij de opening van een tentoonstelling over de eenzame uitvaart in de OBA, ‘Poëzie als luikje naar de dood’, bij welke gelegenheid ik informeerde naar haar bereidheid om weer eens op te treden als dichter van dienst, en jawel, ik was nog niet terug of de belofte kon meteen worden ingelost.

Ik deel mijn schaarse gegevens met haar. ‘Is dat alles?’
‘Dat is alles.’
‘Dan zal ik mijn geheime informanten aan het werk moeten zetten,’ oordeelt Neel: ‘Het Harmoniehof, daar woont Mensje van Keulen, als ik me niet vergis. Ik zal eens bij haar mijn licht opsteken.’

Het wordt vrijdag, ik sta ongebruikelijk vroeg op, maar moet me uiteindelijk toch nog haasten om op tijd op de begraafplaats te komen. Koude dag, het zal tegen het vriespunt aanzitten. Rotland, met zijn rotklimaat. Een grijze lucht laat net geen regen los. Ik heb tenminste de tegenwoordigheid van geest gehad een lange onderbroek onder mijn begrafeniskostuum aan te trekken. Als ik op de begraafplaats aankom staan de deuren van de aula open, maar is er verder niemand te bekennen. Ik haast me naar de koffiekamer, tref daar alleen de koffiedame. Men is al aan de dienst begonnen. Ik ben te laat. Schaamrood trekt over mijn kaken, met die gezonde kleur gewapend sluip ik stilletjes de aula binnen. Licht klassiek klinkt op. Ik tref Neel en Mahmood achter elkaar gezeten op links in de voorste bankjes, schuif zwijgend naast Neel aan, ze steekt een hand uit en drukt de mijne, met een knik naar achter begroet ik Ali Mahmood. Toon mijn geopende handen, bij wijze van excuus, ik ben nog nooit te laat gekomen. Ik controleer tersluiks mijn horloge: die geeft precies negen uur aan.

Als de muziek zwijgt, staat Neel op, komt naar voren, negeert de aanwezigheid van een nieuw, modern katheder dat kennelijk recent is aangeschaft en gaat rechts naast de kist staan, leest, half naar de kist, half naar haar kleine publiek gekeerd haar gedicht voor.

Voor D. L.
geboren 8 december 1925
overleden 5 februari 2014

Ik maak haar klein.
Ik zet haar in de eerste klas.
Leg voor haar op de lessenaar
schrift, kroontjespen en inktlap klaar.
Zij buigt zich over het papier,
tong uit de mond, het hoofdje scheef.
In hanepoten komt te staan:
D. L. is mijn naam, zolang ik leef.

Zij moest nog 82 jaar.

Ik maak haar groot.
Zij heeft haar grenzen tot haar dood bewaakt.
Zij sloot met zeven sloten tegelijk
voordeur en mond (haar tong verloren in de oorlog?).
Zo bleven mensen buiten, woorden binnen.

Wat opvalt is haar naam.
Iets uit een reeks als do re mi fa sol
of woorden van een aftelvers.
Had zij een uitvinding gedaan,
een beeld of schilderij gemaakt,
een kledinglijn ontworpen, een gebouw, een stad,
een boek of een ballade voortgebracht…
Als zij een echte D. L. nagelaten had
dan zou haar naam nog lang na nu bestaan.

Negen letters zijn genoeg om achter schuil te gaan.

Neeltje Maria Min

Neel schuift terug in het bankje naast me. Ondertussen tel ik: negen letters waar ze acht had moeten zeggen. Terwijl het tweede licht-klassieke muziekstuk opmerkelijk zacht door de aula klinkt, tel ik haar naam op mijn vingers na. Na het derde muziekstuk, als we buiten staan om de kist naar het graf te volgen, Ali Mahmood is begroet, kan ik het niet nalaten om te vragen of ze wel goed heeft geteld. Dat heeft ze. Ondertussen naderen we de plek waar D. te rusten zal worden gelegd. We zwijgen, de kist daalt, we werpen een schepje zand, wandelen terug naar de koffiekamer.

Ik moet natuurlijk vertellen dat ik het heerlijk heb gehad. Ik vertel van de webcam die op het strand van Puerto Naos gericht staat, waarop je ons tien dagen lang op een strandbed zou kunnen hebben zien liggen. Elke dag op hetzelfde bed, dat door de beddenverhuurman heel attent zonder die vieze kussens erop voor ons werd klaargezet. En dat die kale bedden na ons vertrek doelloos op het strand werden gezet, ze stonden er weer, nu zonder ons erop, zo had mijn lief bij terugkomst op die webcam gezien.

Neel vertelt wat ze over D. te weten kwam, via Mensje van Keulen, die weer iemand kende die direct naast D. woonde. Een sterk in zichzelf gekeerde vrouw, wist de buurvrouw. Ze had alleen gezelschap aan de muizen in haar keuken. Op een onbewaakt moment had D. zich eens laten ontvallen dat ze alles verkeerd had gedaan in haar leven. Een keer was ze op straat gevallen en mocht de buurvrouw haar naar haar huis ondersteunen, tot de deur, die wel met vijf sloten werd gezekerd, buurvrouw mocht niet mee naar binnen. Toch was D. ruim een maand voor haar dood in haar huis overvallen, beroofd van sieraden en contant geld, een traumatische ervaring. Als buurvrouw aanbelde gaf ze niet thuis, toch moet ze voor haar overvallers hebben opengedaan. We huiveren collectief bij die gedachte. De koffiejuffrouw trakteert ons op een roomsoesje bij de koffie, we nemen een tweede kopje, het kan eraf. Een volgende uitvaart dient zich aan: her en der verzamelen zich groepjes mensen voor de aula.

(C) voor gedicht Neeltje Maria Min
(C) voor verslag: F. Starik

+