Eenzame uitvaart #190, Amsterdam

Eenzame uitvaart # 190, Amsterdam
Eenzame uitvaart nummer 190
I.M. de heer A.S.
dinsdag 18 februari 2015, 14:30 uur, begraafplaats St. Barbara
dichter van dienst: Erik Lindner

Meneer Van Bokhoven belt dat er een meneer uit Litouwen die hier illegaal was, die niet ingeschreven stond in Nederland, gevonden is in het water bij het blauwe theehuis in het Vondelpark. En of het waar is dat ik Starik vervang als hij op vakantie is. Dat is waar, beaam ik, een hele verantwoording. Maar hoe weten ze zo zeker dat die man illegaal is als hij niet ingeschreven stond, kan het niet een toerist zijn? Ik geloof dat een invalkracht niet te veel vragen moet stellen, het risico is dat je naar de bekende weg vraagt, de bekende weg dan voor degene die je aan de telefoon hebt. De meneer zal bekend zijn geweest bij de politie. Hij was dakloos, klinkt het resoluut en daarmee is genoeg gezegd. Meneer van Bokhoven begint de letters van meneer zijn achternaam voor me te spellen, ouderwets maar nog steeds even handig voor aan de telefoon: Simon Anton Karel et cetera. De man is geboren in Lituva in Litouwen op 31 augustus 1967. De woonplaats kan een andere spelling zijn voor het land.
Ik twijfel even of ik een dichter zal vragen of ik deze zelf zal doen. De paar keer dat ik een gedicht schreef voor een Eenzame uitvaart, ging ik naar het huis van de overledene. Dat kan niet bij een dakloze en de vijver rond het blauwe theehuis die ken ik wel. Ook mijn vriendin verwacht dat ik er heen ga, ze is dat zo gewend. Maar ik wil het dit keer anders aanpakken.
Op de 17 februari is het koud en zonnig. Ik verreken me altijd in de afstand van Oost naar Sint Barbara, het is stukken verder dan het Station. Als ik langs de muur van de begraafplaats fiets, zie ik dat er veel is veranderd, bijna alle struiken zijn gesnoeid en een deel van de kale bomen is gekapt. Ik zie een grote groep mensen rond een graf staan, veel jongens met baseball petjes. Het is druk bij de ingang. Ik zet mijn fiets naast de aula en niet bij de fietsenstalling omdat ik laat ben, wil snel naar binnen. Van Bokhoven is nergens te bekennen, Mahmood ook niet. Er is een vrouw die de uitvaart zal leiden, die is nieuw. De meisjes van de koffiekamer zeggen geruststellend we komen wel even luisteren als u het gedicht voordraagt. De uitvaartleidster vraagt of ik het gedicht aan het graf ga voordragen. Dat is niet de bedoeling. Dan komt er een jonge man bij staan die ik wel herken en die vraagt of ik muziek heb voor de uitvaart. Die heb ik niet, hij gelukkig wel. We gaan de kerk in. Er komen vier dragers achter ons zitten en ook de dames van de koffie houden zich aan hun woord. Ik ben licht gespannen en verhit door het harde fietsen. Het requiem zet in, het duurt lang. Ik geloof dat ik na het tweede muziekstuk het gedicht zal voorlezen, maar de uitvaartleidster knikt me na het requiem toe dat ik kan beginnen. Ik loop langs de kist naar het katheder en zeg Voor een man gevonden in het water in het Vondelpark.

Man in het water

Op de oever staat een ontarmde vrouw
voor de satellietschotel van het theehuis
je stelt je voor hoe ze haar armen ophief
en ze met een worp de lucht in vlogen
de vrouw kijkt naar je met open mond
in het water rijk je naar je beide armen
je trouwring verloor je in de rozentuin
je polshorloge loopt altijd een uur voor

op de in het water gevallen boompartij
zitten vogelnesten en zwarte torretjes
een eend zwemt langzaam naar je toe
draait zijn snavel en je ziet zijn oog
waarin de vijver rond is en blauw
je benen drijven over de zachte bodem
tussen drabbige vlokkende modder
het water is koud en je jas dijt uit
en golft op de rimpels van je val
de eend kwaakt en zwenkt van je weg
de boomtakken wiegen op de spiegel

het wordt ochtend het licht trekt op
als de vrouw zich naar het water buigt
met haar open mond de vijver opdrinkt
je ligt in een kuil je handen in de grond
tilt je borst op en komt traag overeind
slurpend trek je je handen uit de modder
en plaatst ze boven haar beide oksels
de plek waar ooit haar armen waren
haar haar is kort haar borsten klein
het steen voelt warm haar nek is gaaf

en je voelt haar kracht je op te tillen
haar wil je uit de aarde te trekken
en je hoog de lucht in te werpen
naar de wolken de planeten de zon
de melkweg en het sterrenstof
dwars door de klinkers van je naam
de omwegen die je maakte tenietdoen
voor de zomer dat je op aarde kwam
er een wind opstak die niet aanhield
en de bloesem tussen het koren landde.

Ik heb het warm als ik ga zitten. Er begint een muziekstuk dat ik niet herken en de uitvaartleidster geeft een teken aan de dragers, voor het grootste deel rijden ze de kist op een onderstel op wieltjes. Bij het graf tillen ze de kist eraf, lopen er ietsje mee terug en maken een bocht naar het graf. De uitvaartleidster vraagt of ze even blijven. Ze zegt een plechtig woord ten afscheid. Dan gooien we wat zand op de kist die naar beneden is getakeld, eerst ik en daarna de uitvaartleidster. Als we terugwandelen zegt ze wat een bijzonder beroep heeft u, eenzame uitvaart dichter. Ik zie dat mijn fiets open en bloot naast het gebouwtje gaat waar hij niet hoort te staan. Voor de koffiekamer zegt een van de dragers dat hij het een mooi gedicht vond, hij zag het helemaal voor zich. Dat vonden we alle vier, zegt hij. Ik geef hem een uitdraai van het gedicht. De uitvaartleidster maar niet. Ik drink een kopje koffie. Buiten de muur zie ik een bericht van Starik dat hij weer terug is. Misschien dat het woord borsten in het gedicht wat geforceerd klonk in de ruimte en het niet helemaal past bij de plechtigheid. Ik fiets heel langzaam terug naar de andere kant van de stad. De bomen achter de muur zien er nog steeds raar kaal uit.

Verslag en gedicht © Erik Lindner

 

 

+

Reacties zijn gesloten.