Eenzame uitvaart #164, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 164
I.M. N. N.
vrijdag 24 mei 2013, 9 uur, St. Barbara
dichter van dienst: F. Starik

Van Bokhoven belt, op mijn mobiel, vrijdag aan het eind van de middag, ik mis zijn oproep, ik ben onderweg. Zaterdagochtend belt hij weer, nu hoor ik de telefoon wel. ‘Een man,’ vertelt hij, gevonden in de Akbarstraat, in Bos en Lommer, de Kolenkitbuurt. Dat is die beroemde straat waar Mohammed B. ooit woonde. Onze man is door de politie op 12 mei in die woning aangetroffen, in verregaande staat van ontbinding, hij heeft naar schatting twee, drie weken dood gelegen. Er is een DNA-profiel opgesteld, de politie vermoedt dat hij uit Italië afkomstig is, er is contact geweest met het Italiaanse consulaat, dit heeft nog niets opgeleverd, ‘en de politie wil nu toch begraven, één steek diep’, besluit Van Bokhoven. De woning wordt officieel door iemand anders bewoond, hij zat er in onderhuur, de hoofdbewoner is niet gevonden. Naar hem was de politie op zoek. ‘Een gerichte zoekactie’ wordt dat genoemd, met een onverwacht resultaat. Verder weet Van Bokhoven niets: geen leeftijd. Hij is niet in de woning geweest, hij heeft alleen het verzoek tot begraven gekregen, een zuiver administratieve kwestie.

Het is Pinksteren. Pas maandag, tweede pinksterdag, kom ik ertoe een paar dichters te bellen, ik heb niet veel succes. Dan schiet me een gedicht te binnen dat Catharina Blaauwendraad me ooit stuurde, naar aanleiding van een dode, gevonden in de Bijlmer, ik zoek het op, dat gedicht begint zo:

Er liggen mensen dood in torenflats
en in portieken, in de anonieme
nieuwbouwprojecten, en in de intieme
volksbuurtjes achter bakkies vol geklets.

Even later heb ik een eerste regel, in hetzelfde metrum, geloof ik. Ik heb een uitgangspunt en ik begin te typen. Ik hoef geen dichter meer te bellen. Het wordt vrijdag.
Je zou zweren dat het een vrijdag ergens in november betrof: onder een donker wolkendek jaagt een gure wind, het is ijskoud. Als ik om half negen in een aarzelende regen door het Westerpark naar St. Barbara fiets weerspreekt het park de weersomstandigheden, alles teer groen, iemand moet zich deerlijk vergist hebben. Als ik het dijkje op rijd begint het klokje al te tingelen: onze dode is vroeg. Bij de aula tref ik de uitvaartleider en de dragers. En de jonge meneer Degenkamp. We schudden handen.
‘We kunnen het alleen maar fout doen,’ vindt de uitvaartleider. ‘We weten immers niets.’
Hij informeert of de gordijnen open moeten, in de aula. Ik vertel hem dat men vermoedt dat onze onbekende dode uit Italië afkomstig is. ‘Dan kunnen we er veilig van uitgaan dat meneer katholiek was,’ oordeelt de uitvaartleider en vraagt dan aan Richard Degenkamp om de gordijnen te openen, aan de dragers de kist een halve slag te draaien, opdat meneer met zijn hoofd bij God komt te liggen. Wist ik niet, dat je gelovige doden andersom in de aula zet, is me nooit opgevallen. Degenkamp verdwijnt de aula in om de gordijnen open te schuiven en de twee kaarsen op het altaar die een klein Jezusbeeldje flankeren te ontsteken. Even later staat de kist voor het altaar katholiek te wezen. ‘Geen cd?’ informeert Degenkamp. ‘Drie keer licht klassiek,’ bevestig ik: ik had geen idee wat meneer voor muziek mee te geven. Van Bokhoven arriveert in de dienstauto, pakt, eenmaal uitgestapt, op zijn korte wandeling over de parkeerplaats een heftige regenbui mee. Bijna hagel. We grijnzen. We praten over het weer. We zijn het grondig eens. Zo wordt het negen uur, we gaan naar binnen, de dragers zitten al. Van Bokhoven schuift op links het voorste bankje in, ik op rechts. Muziek.
Ik buig voor de kist, kijk mijn kleine publiekje een voor een aan, vang mijn lezing aan.

AFSCHEID VAN EEN ONBEKENDE

Er is een man gestorven en ik weet niet
wie hij is. Wie hij was. Wat, waarom noch hoe.

Er is een man gestorven en ik weet niet eens waaraan.
Het doet er ook niet toe. Ik ken zijn leeftijd niet en niet zijn naam.

Er is een man gestorven en ik weet niets van zijn dagen
geen van de dagen aan dat schamele verscheiden vooraf gegaan.

Er is een man gestorven en hier is de datum van de dag niet
dat hij stierf, dat men hem vond. Het doet er niet echt toe.

Er is een man gestorven en ik weet niet eens wanneer precies,
niet hoe, ik weet alleen maar wáár. Ik ken alleen het einde.

Er is een man gestorven en dit is het adres van waar hij werd gevonden
in een huis dat niet het zijne was. Niet dat het iets zegt.

Hij is al weg. Hij laat niets achter dan een DNA-profiel. Toch.
Er is een mens gestorven met een leven, met een hart, een ziel

*

Bij die laatste regels kijk ik mijn publiekje opnieuw in de ogen. Ik buig opnieuw voor de kist, geef er een zacht klopje op, ga weer zitten. Muziek. Een intense droefenis overvalt me: arme kerel, denk ik, jij weet niet eens dat je hier bent. Je bent zo ontzettend verdwaald, je hebt geen idee waar je aanstonds begraven wordt. Muziek. De kist wordt gekeerd, rijdt met het hoofd vooruit de aula uit. We volgen. Het regent nauwelijks. Zwijgend wandelen we naar het graf. Daar aangekomen, de kist geplaatst hebbend, komt een van de dragers naar me toe en zegt: ‘Zullen we erbij blijven staan?’ Normaal gesproken vertrekken de dragers met de baar op dit moment van de dienst alvast naar de koffiekamer. Ik knik. De dragers nemen terzijde van het graf plaats, wij staan ervoor. Dan neemt de uitvaartleider het woord. Hij zegt dat we hier bijeen zijn om een onbekend mens weg te brengen naar wat misschien niet eens zijn laatste rustplaats zal zijn, dat we een moment stil zullen zijn om deze persoon te gedenken, hij prevelt er een kort gebedje achteraan. ‘In naam van de Vader, de Zoon, de Heilige Geest, Amen,’ besluit hij. Kist zakt. Schepje zand. Een laatste buiging, we wandelen met zijn allen dezelfde weg in omgekeerde richting. Van Bokhoven en ik steken synchroon een sigaret op, inhaleren met gelijke hartstocht. Onder de koffie zeggen we voorspelbare dingen tegen elkaar. Een van de dragers begint eraan zijn complete levenswandel uit de doeken te doen, als om te voorkomen, dat hij straks op eenzelfde wijze zal eindigen. Langzaam fiets ik weer naar huis, zuchtend, vervuld van sombere gedachten, nee, minder dan gedachten, een zwaar gemoed, dat me de rest van de dag niet zal verlaten. Dag onbekende meneer. Dag.

(C) voor gedicht en verslag: F. Starik.