Eenzame uitvaart #146, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 146
I.M. J. F. van D.
begraafplaats St. Barbara, donderdag 10 mei, 10 uur ‘s morgens
dichter van dienst: Wim Brands

Op vrijdag 4 mei belt Ali Mahmood, vroeg in de ochtend. Hij spreekt op mijn antwoordapparaat in dat hij een eenzame uitvaart voor me heeft. Het duurt even voor ik hem te pakken krijg. Mevrouw Van D., geboren 1 augustus 1931, ongehuwd, kinderloos, woonachtig aan de Burgemeester Hogguerstraat op 28 april 2012. Het is de tweede dode dit jaar, die in een van die lange hoge flats aan de Sloterplas wordt aangetroffen.

‘En dit is het verhaal,’ vertelt Mahmood. De huismeester van de flat werd gealarmeerd door haar benedenbuurvrouw: wateroverlast. Huismeester Beunder belt bij mevrouw Van D. aan, krijgt geen gehoor. Hij sluit de hoofdkraan van het gehele pand af. Schakelt de politie in. Ook zij worden niet opengedaan. Politie laat de firma Van de Bogaard (kan ook Van den Boogaard zijn) de deur openen. De politie treft mevrouw Van D., geheel ontkleed, in de badkamer aan, op haar linkerzijde in foetushouding in de badkuip gelegen, in een laagje water van plusminus 25 centimeter.

Mevrouw Van D. is overgebracht naar het VU- ziekenhuis, koelcel nummer 23.
Ze wordt op donderdag 10 mei begraven. Die donderdagochtend regent het, hard en troosteloos. Je zou de wind stormachtig kunnen noemen. Eindelijk kan ik mijn kostbare paraplu met stormgarantie eens in de praktijk toetsen. En inderdaad, de paraplu houdt dapper stand. Ali Mahmood is er al, even later komt ook Wim aanfietsen. De jonge meneer Degenkamp vraagt naar de muziek. Ik overhandig hem de cd Key Figures, van Martin Fondse en Wolfert Brederode. Nummer 1, nummer 8, nummer 24.

Wim Brands diept zijn gedicht uit zijn binnenzak op, om vervolgens te bemerken dat dit zijn gedicht niet is. ‘O nee,’ kreunt hij. ‘Tien minuten!’ Hij beent haastig weg, om tien seconden later terug te keren met een opgeluchte grijns. ‘Zet dit maar niet in je verslag,’ lacht hij. ‘Dacht het wel,’ geef ik terug. Precies om tien uur gaan we naar binnen. De uitvaartleidster gaat ons voor, een vriendelijke dame met een open, vrolijk gezicht. Ze vraagt of Menno er ook is. ‘Wigman, bedoelt u?’ informeer ik. Dat weet ze niet. Ze heeft een boek dat een vriendin van haar gekocht heeft bij zich, om te laten signeren. Maar ze laat het boek niet zien, nu ik Menno niet ben.

Ali Mahmood schuift in op links, ik kies de derde rij op rechts, Wim komt naast me zitten. Best dichtbij, ik ben eigenlijk niet ver genoeg het bankje ingeschoven om plaats te maken voor een extra mens, dus ik schuif nog wat op. Als de aarzelende, zoekende piano is weggestorven, knikken we elkaar toe. Het is tijd om op te staan.

Achter ons horen we voetstappen. Wim stapt desondanks dapper naar voren, neemt plaats achter het spreekgestoelte en spreekt. Bij iedere regel, zodra tot een goed einde gebracht, maakt hij een buiging naar zijn papier, als om het te bedanken, dat het alles onthouden heeft wat hij er aan heeft toevertrouwd. Een papier dat hij ook echt heeft meegenomen. De uitvaartleidster zal later bekennen dat zij het was, die erover dacht naar voren te stappen om de dichter aan te kondigen, die al wist dat zijn tijd gekomen was. We hadden er alleen niks over afgesproken, over dat aankondigen, dat zullen we straks wel doen. Ze zal ook de volgende uitvaart leiden.
Die staat op half twaalf, de volgende. Wij zijn een volcontinu bedrijf. Die van tien uur en die van half twaalf. Er schijnt er om half drie nog eentje te wezen, maar die doen de mensen gewoon zelf, daar zijn we niet bij nodig. Ondertussen staat de gehele kapel van de begraafplaats in de steigers, het dak wordt opnieuw bekleed, met Spaanse leitjes, en de bouwvakkers staan uitvaarten lang te wachten tot het eindelijk afgelopen is. Er moet getimmerd worden zolang het leven duurt.

In memoriam
J. F. van D.

Zo heb ik het me bedacht: op een doordeweekse avond wilde u
in bad, terwijl u dat meestal op zaterdag aan het einde van de dag

deed, zoals vroeger in de teil. U ontkleedde zich en herinnerde zich
het verheugen op de dag erna. Zo was er een zondag dat u door de stad

dwaalde alsof u de plattegrond was, een tocht die eindigde in de dierentuin,
de verwondering over de papegaaien met wie u sprak.

Wanneer sprak u voor het laatst met iemand? Hoe vaak deed u
boodschappen? Wat zei u in de winkels, wachtte u soms te lang

omdat u verlegen om een gesprek anderen liet voorgaan?
Ik zie hoe u in het water neerdaalt. Wanneer verdwenen de vertrouwde

mensen uit uw leven? Het zal langzaam zijn gegaan, zoals je tenslotte
in het te verlaten huis een laatste tapijt oprolt.

U had geen kinderen. Ik zie hoe u in het water neerdaalt en denk aan
het beeld van een mensheid die zich niet meer voortplant en zich

rustig oprolt. Zoals u nu in het water dat de juiste temperatuur heeft.
Als een kind dat zich verheugt. U gaat ons voor.

(c) voor het gedicht Wim Brands
(c) verslag F. Starik