Eenzame uitvaart #142, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 142
I.M. H. A. van Z.
dinsdag 3 april 2012, 14 uur, begraafplaats St. Barbara
dichter van dienst: Jannah Loontjens

Ali Mahmood staat woensdagochtend vroeg, eind maart, op mijn antwoordapparaat, met de gegevens van mevrouw Van Z. en hij vertelt erbij dat hij na de lunch weer telefonisch bereikbaar is. Na de lunch: dan ben ik in Arnhem om les te geven. Ik schrijf de gegevens die op band verstrekt zijn op een kladblok en steek dat in mijn tas. Ik zal dan onderweg wel gaan bellen. Mevrouw woonde in de Epicurusstraat, daar werd ze gevonden, op 16 maart. Ze heeft lang op de woning gelegen. Tenminste een paar weken. Daar werd ook een dode kat aangetroffen. Daar moet een dichter wat mee kunnen.

Jannah Loontjens neemt op. Ja, daar zal ze wel wat mee kunnen. Ik vraag haar Ali Mahmood nog maar eens te bellen, misschien weet hij meer en dan weet hij in ieder geval dat de boodschap is doorgekomen. Van Bokhoven heeft vakantie, dus hij staat er alleen voor. Jannah belooft dat.

Het wordt dinsdag. Ik fiets in een voorzichtig zonnetje door een levensbejahend Westerpark naar de begraafplaats. De magnolia’s bloeien zo uitbundig als alleen magnolia’s dat kunnen, de treurwilg is al uitgelopen, andere bomen tonen een voorzichtig waas van teder groen, het is allemaal prachtig. Bij de poort staan acht dragers opgesteld: mevrouw had geld. Ik ga binnen door hun erehaag. We lachen er allemaal om, traditiegetrouw. Hoed in de hand.

In de aula zie ik de jonge meneer Degenkamp toebereidselen treffen. Ik overhandig hem de cd die ik heb meegebracht: Case Mayfield. Nummer drie, wijs ik. ‘I don’t know I don’t’
In het uur voorafgaand aan de uitvaart wist ik, dat dit het lied zou moeten zijn dat op het gedicht van Jannah zou moeten volgen: ze had het me tevoren al opgestuurd.

Daar is de lijkwagen, gevolgd door de witte dienstauto van chef Kiewik, en daar komt ook Jannah Loontjens de begraafplaats op schrijden. Weinig mensen kunnen zo fraai lopen. We kijken hoe de kist wordt uitgeladen, het is een mooie, dure kist met koperbeslag, het bloemstuk is gevuld met orchideeën. ‘We staan verkeerd op de wind,’ merkt Kiewik op. ‘Ook al ben ik verkouden.’ We ruiken het. Wie eenmaal de geur van ontbinding opsnoof, vergeet dat nooit meer. Als de kist naar binnen is gedragen blijft de chauffeur nog een tijdje staan kletsen, de deuren van zijn auto wijd open. De uitvaartleider vertelt dat hij zijn leven lang niets heeft kunnen ruiken. Of dat een handicap is, weet hij niet. ‘Als je nooit hebt kunnen ruiken, weet je ook niet wat je mist,’ stelt hij gelaten vast. Voor dit moment beamen we dat.

We staan in een iets te wijde kring om de chauffeur geschaard, tot deze zijn deuren sluit en zegt dat de boel zo wel voldoende is doorgelucht. Hij vertrekt. En wij gaan beginnen.
Ik leg de uitvaartleider uit dat ik een lied heb meegebracht, dat na het gedicht moet klinken. Hij heeft zelf ook muziek meegenomen. ‘Ik begin altijd met Morgenstimmung.’
Maar het is goed. Dan besluiten we met het Air van Bach.

We beluisteren de ochtendstemming, deze middag. Dan komt Jannah naar voren. Ze vertelt kort wie we wegbrengen. Dan steekt ze van wal.

Laatst in de Epicurusstraat

U woonde in een straat vernoemd naar een man
die persoonlijk geluk als hoogste goed zag.
Maar wat zegt dat? U stierf onopgemerkt
alleen met uw kat. Misschien sliep zij

op uw schoot nadat u overleed, likte aan uw oor
of oog in de hoop dat het zou kijken. Of zij begreep
zoals geen mens in uw omgeving deed
dat u verdwenen was. De kleinste hoop op genot

voor altijd achter u. Geen aai geen woord geen lach.
Niemand weet wat uw kat zag in de dagen
weken voordat ook zij bezweek in datzelfde huis
dezelfde straat, waar u nog altijd lag.

We weten niets. Niet van u niet van de kat
niets van geluk of van de dood. Niets dat ons
kan binden of juist scheiden. Het enige dat ik
zeggen kan: ook ik ben vrouw en ook ik hou
net als u van katten.

(C) Jannah Loontjens
Amsterdam, 3 april 2012

In de aanloop naar de uitvaart spitste de discussie zich toe op de eindregels van het gedicht, waar zij opzichtig het voor de hand liggende halve eindrijm laat lopen, waar ik voor de verleiding zou zijn bezweken, in deze geruststellende wereld. Een vrouw die net als u van katten houdt. Jannah vond dat Sinterklazerig. En dan geeft Case Mayfield dus antwoord. ‘Where did all the good things. Where did all nice things.’ En de sweet, de great, de neat, de right things. En dat weet hij dan dus niet. Hij stelt dezelfde vraag nog diverse malen. ‘Where did all the good folks.’ En dat weet je dan dus niet.

Een van de dragers heeft er hoorbaar plezier aan, zit met vinger of voet de maat van de muziek mee te tikken. Ik moet obsessief slikken, in de hoop een hoest te vermijden, een hoest die ik hoop te onderdrukken terwijl de dienst loopt. De amateurdrummer moet ook hoesten, dat kan er nog wel bij. Iemand komt de aula binnen en verlaat deze ook weer.

We kijken allemaal achterom en maken van de gelegenheid gebruik om eens flink uit te kuchen. Iemand kraakt met een folie waar wel hoestsnoepje achter verborgen zal zitten. Onder Het Air wordt het weer stil, tot de uitvaartleider aangeeft dat het tijd is om te vertrekken – de dragers stommelen uit hun bankje, buigen voor de kist, de jonge meneer Degenkamp komt achter het gordijn tevoorschijn, de uitvaartleider mompelt: ‘Heren. Alstublieft.’ De kist wordt uit de aula gedragen en buiten aangekomen geschouderd.

De dingen gaan zoals ze moeten gaan. Vlakbij de plek waar mevrouw Van Z. haar laatste rustplaats vindt treffen we een eenvoudig houten bordje met in handgeverfde letters de naam M. van M. erop. ‘Wie is dat ook alweer,’ vraag ik mij hardop af. Pas thuis herinner ik het me weer: het is de man die we voor H. A. hebben weggebracht, eind februari, geloof ik. De kist zakt, er worden schepjes zand geworpen, we wandelen terug naar de koffiekamer, kletsen wat. Over de documentaire, die over ons in de maak is, wat we daarmee aanmoeten. Hoe we die ellende oplossen. We lossen de ellende op.

Kiewik vertelt wat er allemaal aan de woning van mevrouw Van Z. was te zien. Enorm veel rotzooi. De kat was in de gang gevonden, die eerst, met een kam ernaast, waaruit je van alles zou kunnen concluderen. Het zou heel goed kunnen dat de kat eerder dood was dan mevrouw zelf, bijvoorbeeld, speculeert Kiewik. In de kamer een leeggehaalde boekenkast. In een andere kamer de boeken, hoog opgetast. Vuilnis. Lege pizzadozen, bakjes van de Chinees. Kiewik vertelt dat Mahmood, die mee was op huisbezoek, eenmaal buiten, aan zijn verbijstering over de totale eenzaamheid die de woning ademde lucht gaf. Jannah vertrekt om haar kinderen van school te halen. Bij het afscheid geeft de koffiejuffrouw ons allemaal een hand. ‘We kennen elkaar nu toch ook alweer een paar jaar,’ verklaart ze. De oude meneer Degenkamp komt ook nog een handje geven. Hij vraagt of alles goed gaat. Ik zeg dat alles goed gaat.

We zien ondertussen toe hoe de koffiejuffrouw in een cabriolet plaatsneemt. Als ze is ingestapt, gaat de kofferbak open, stijgt het dak op en wordt ingevouwen, om tenslotte in de kofferbak te verdwijnen. Ook die sluit zich weer. Druk nu op start.

(C) voor het verslag: F. Starik