Eenzame uitvaart #125, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 125
G. G.
Dichter van dienst: Jannah Loontjens

G. G., geboren 23 oktober 1926 in Amsterdam, door de politie gevonden in zijn woning in Amsterdam-Noord op 16 maart. Een flatgebouw, jaren tachtig, recent in de verf gezet. Parkeerhaventjes. Hoge, goedkope bomen aan de overzijde. De rand van de stad. Vrij uitzicht, noemen ze dat. Weiland, snelweg in de verte. Hij heeft naar alle waarschijnlijkheid ‘een paar dagen’ dood in zijn benedenwoning gelegen. Ali Mahmood heeft contact gehad met zijn enig nog levende broer, die aangaf dat hij zelf ook oud is en slecht ter been bovendien, hij zal niet naar de uitvaart komen. Er was nog een zus, maar die is ook dood. Nooit getrouwd geweest. Ali Mahmood heeft de woning bezocht: niets bijzonders, laat hij weten. ‘Niet helemaal vies ofzo, gewoon normaal.’ Als ik G. G. google, kom ik op een curieuze site terecht: ‘Wat is mijn sterfdatum?’ Op die site zal een Gerard Goodes in maart 2013 sterven op 76-jarige leeftijd. Dus dat moet een andere Gerard wezen. Nu ik er toch ben, rekent de site meteen maar even mijn eigen sterfdatum voor me uit: F. Starik zal overlijden op zaterdag 13 december 2019 op de leeftijd van 61 jaar. Ik heb nog 3161 dagen, 9 uren, 51 minuten, en 27 seconden tot mijn eigen overlijden. Bij mijn overhaast opgesteld overlijdensbericht staat vermeld dat ik van bloemen hield. Ik klik de site haastig weg. Je ziet het gewoon minder worden, de tijd die je rest.

Maar nu eerst meneer G.: hij zal worden begraven op donderdag 24 maart op St. Barbara, om tien uur ‘s morgens. Bij de eenzame uitvaart van dinsdag jongstleden vertelt Mahmood dat er een oude vriend van de overledene is gevonden, die graag naar de uitvaart wil komen. Hij weet dat er een dichter komt, dat vindt hij goed. Zelf wil hij niet spreken. Ik leg deze nieuwe ontwikkeling aan dichter van dienst Jannah Loontjens voor. Ze heeft het gedicht eigenlijk al af, besluit om hem toch te bellen. ‘Vraag hem naar zijn muziekvoorkeur, heb je een fijne binnenkomer,’ antwoord ik en krijg even later van Ali Mahmood de naam en het telefoonnummer van de oude vriend, A., door. ‘Nou, ik heb A. gebeld, blijkt dat G. G. zeer gelovig was en ‘verstandelijk niet helemaal meer bij’. Hij heeft hem altijd moeten helpen…. Oef, ik zal mijn gedicht toch maar wat herschrijven. Als muziek raadde hij een mooie psalm aan… Heb jij daarvoor een idee? Ik ben niet echt thuis in de psalmen,’ meldt Jannah. ‘Psalmen, domineesdochter Catharina Blaauwendraad is daar thuis in.’ Catharina mailt even later een lange lijst met bruikbare liederen. Ik kies twee fraaie psalmen: ‘Vaste Rots Van Mijn Behoud’ en ‘Welk Een Vriend Is Onze Jezus’, Het Urker- en het Kamper Mannenkoor zingen hun hart uit.

‘Mijn eerste versie was eigenlijk een gesprek met een onbekende; van zou het zo, of zou het zo zijn geweest en dacht u ook wel eens zus of zo… het leren kennen van iemand die niet meer te kennen is. Dit idee kon ik niet meer volhouden na mijn gesprek met de oude vriend. Vooral omdat mijn gedachtenassociaties, die ik aan de overledene wilde voorleggen, misschien wat te weinig vroom zouden zijn, of helemaal niet bij de man zouden passen.’ Na dat telefoongesprek wil ze voor alles die goede, oude vriend troosten, met haar gedicht, vertelt ze later. Woensdagavond vind ik een definitieve versie in mijn mailbox.

Donderdagochtend fiets ik door het zonovergoten Westerpark naar de begraafplaats. Er is kermis, ik laveer tussen de attracties door. Straks zal de hel hier losbarsten, nu ligt het terrein er nog verlaten bij. Als ik aan kom fietsen, klingelt op de begraafplaats het klokje. Meneer G. is gearriveerd, buiten tref ik meneer Degenkamp, meneer Mahmood en de uitvaartleidster, alsmede Jannah Loontjens. We schudden handen, ik overhandig mijn zelfgebrande cd met psalmen. Controleer even of hij zonder haperen werkt, alstublieft. Even later is Degenkamp terug, ja, hij doet het het. A. is al binnen, in de aula. Als we ons bij hem aansluiten nodigt de uitvaartleidster hem uit op de eerste rij plaats te nemen, Mahmood en Loontjens schuiven op rechts de tweede rij in, ik kies dan voor links, schuin achter A. Vera Lynn zingt Time to say goodbye. A. snuit zijn neus. Dan leest Jannah haar gedicht, zuiver, traag, zorgvuldig.

Geachte G. G.,

Elk weekeinde was er de kerkbank,
het hout dat elke keer weer meer versleten
leek. Elke herfst waren er weer bladeren.
Maar u zag nooit dezelfde. Elke nacht
was er het donker, dat in de schemering
van lantaarns, het TL-licht uit de portieken,
nooit meer zo zwart werd als vroeger
in Amsterdam.

Uw vriend vertelde me dat u droomde
over Toscane. En ik stel me voor dat u
met precisie een ontbijtbordje droogde,
het ene bordje op het andere, de stapel
weer in de kast. De handelingen die
de dagen de dagen maken, een leven
een leven.

De jaren werden kaler. U kon steeds minder
alleen. Maar de beelden bleven. Van een potje
dammen, van een lach, een onenigheid met uw broer
en de omhelzing erna. Of, zo stel ik me voor,
van het zien van een lok haar over de kreukel
van een oortje, schuin voor u in de kerk.

© Jannah Loontjens

‘Welk Een Vriend Is Onze Jezus’ klinkt op. A. schiet vol. Hij laat zijn hoofd in zijn handen rusten. Tussen de twee psalmen door horen we zijn ademhaling, een ingehouden snikken. ‘Vaste Rots Van Mijn Behoud’. Dan komen de acht dragers naar voren. Weer geen hoed. We staan recht. Als we naar buiten lopen, omhelst A. de dichter, grijpt haar hand. Zwijgend lopen we naar het graf. A. wordt gevraagd of hij niet toch iets wil zeggen. Hij klopt op de kist, wenst G. toe dat hij het goed zal hebben, dus, daar, slaat een kruis. De tranen biggelen hem nog altijd over de wangen. De kist zakt. A. werpt als eerste een schepje zand. We volgen. ‘Ik ga toch maar een bloemetje kopen,’ zegt hij. Ik nodig hem uit voor een kopje koffie. Dat aanbod neemt hij gretig aan.

In de koffiekamer vertelt hij van zijn vriendschap, tweeënveertig jaar lang waren ze vrienden, en elke week kwam hij helemaal uit Heemstede gefietst om zijn oude vriend te bezoeken. Twee uur heen, twee uur terug. Zomer en winter. Kookte voor hem, maakte zijn keuken schoon, deed zijn was. Van Thuiszorg moest je het niet hebben: ‘Die deden veel te weinig. Ze wouden ook niet meer op zijn slaapkamer komen, omdat G. incontinent was, dat vonden ze vies.’ Dus deed A. de was voor hem. En op een kwade maandag deed G. dus niet open. A. is achterom gelopen, maar de gordijnen bleven even dicht. ‘Toen heb ik de thuiszorg gebeld en die zeiden als hij morgen weer niet opendoet zullen we de politie maar inschakelen. En dat hebben ze dus gedaan.’

Hij vertelt dat G. des zondags thuis kerkte, voor de televisie, anders dan in het gedicht. Uit het telefoongesprek had Jannah opgemaakt dat hij nog wekelijks ter kerke ging. ‘Goh. Dat je dat ook voor de teevee kan doen.’ Maar het geeft niets hoor, hij is echt heel blij met het gedicht, vouwt de kopie zorgvuldig op. ‘G. was geen gemakkelijke man, maar hij was geen kwaaie, echt niet. Wat erg, dat er verder geen familie is gekomen. Want met die broer, ze gingen toch wel weer met elkaar om, al hadden ze elkaar dus ook wel eens negen jaar lang niet gezien. Er was ook schoonfamilie. En er kwamen ook wel jonge mensen over de vloer, van de kerk, alleen de laatste tijd natuurlijk niet meer. Toen was hij wel heel eenzaam. Had hij alleen mij.’

Een paar weken geleden heeft A. G. nog onder de douche gezet, heeft hij hem helemaal gewassen, met shampoo, ook zijn haar, kreeg hij daarna een schone onderbroek en een hemd aan, zag hij er weer helemaal knap uit. Hadden ze nog een potje zitten dammen, dat deed G. graag, al kon hij er niet echt veel meer van, op het laatst. Mahmood kondigt aan dat hij terug naar kantoor moet. A. schrikt op uit zijn overpeinzingen. Hij moet ook weer eens gaan fietsen, merkt hij haastig op. En of hij uit de nalatenschap een paar foto’s mag uitzoeken. ‘Dat moet geregeld worden met de Dienst Domeinen,’ weet Ali. ‘Belt u mij maandag maar. Het zal vast in orde komen.’ A. bedankt ons allemaal voor de mooie uitvaart. En wij bedanken hem, voor zijn innige, tedere vriendschap, wat een lieve, goede man. Diep onder de indruk nemen we afscheid. Het kost ons allemaal moeite ons los te scheuren. A. gaat bloemen kopen, bij begraafplaats Vredenhof, daar staat een stal.

© voor het verslag: F. Starik