Eenzame uitvaart #107, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 107
De heer L. Z.,
2 augustus 1934 – 31 mei 2009
Begraafplaats St. Barbara dinsdag 9 juni 2009, 10.30 uur
Dichter van dienst: Neeltje Maria Min

Meneer Z. woonde in Amsterdam-Noord, in een van die straten die aan het uitspansel doen denken, nochtans gelegen in de wijk Tuindorp, alsof onze Schepper dat Heelal van hem maar zo’n beetje bij elkaar getuinierd heeft. Een eengezinswoning, tuintje voor, tuintje achter, beide overwoekerd met onkruid. Van Bokhoven, de ambtenaar die de melding doorgeeft, meldt verder dat de boel ‘potdicht’ zit: alle gordijnen zijn gesloten. In de buurt vangt hij op dat meneer Z. een zonderling was, lijdend aan straatvrees, iemand die zich nergens mee bemoeide, met niemand sprak, zich nergens vertoonde.

Toch is meneer Z. op 21 april de straat op gegaan. Daar is hij onwel geworden. Hij werd overgebracht naar het Boven-IJ ziekenhuis, waar hij tien dagen later overleed. Hij had geen huissleutels bij zich. Van Bokhoven kon de woning daarom niet binnentreden. Wel stak er post uit zijn uitpuilende brievenbus, waaronder een bankafschrift met een heel behoorlijk bedrag erop. Meneer Zeilstra wordt dus op eigen kosten, met alle égards begraven: acht dragers, een extra fors bloemstuk.

Hij had twee zusters en een broer, waarvan er twee al eerder zijn overleden. Een van die zusters is nog in leven en verblijft in een verpleeghuis. Zij had al dertig jaar geen contact meer met L. Maar zij heeft op haar beurt weer twee kinderen, die de erfenis wel willen aanvaarden. Belangstellend wordt er door hen naar de datum van de uitvaart geïnformeerd. Die zal vast al wel geweest zijn. Die is nog niet geweest. Die gaat aanstonds beginnen.

Om kwart over tien komt de lijkwagen het terrein van de begraafplaats opgereden. Even daarvoor kwam ik Neel al tegen, gehuld in een lange zwarte regenjas. Mij staat alleen een originele uitvaartparaplu ter beschikking. ‘Daar heb je niets aan, met die wind,’ merkt ze geringschattend op. Ik prijs de kwaliteit van de uitvaartparaplu. Gezamenlijk wandelen we de begraafplaats op, langs de dragers, die samenscholen bij de poort, hoed in de hand. ‘Heeft u gevochten?’ wordt er gevraagd, wijzend naar het witte lapje dat mijn Dwalend Oog afdekt. ‘Pas maar op,’ doe ik snedig.

We wachten tot even na half elf, voor we de aula binnentreden. Niemand. Ik heb een cd van Laïs Lenski meegebracht, stemmingsvolle, maar ook berustende muziek. Nummer 1, nummer 8, nummer 9, instrueer ik de jonge meneer Degenkamp. De uitvaartleider vertelt dat hij een paar weken geleden stage heeft gelopen, hier, op St. Barbara, de dag voor de nacht van dat verschrikkelijke onweer. Het was zwaar werk geweest: ze hadden een enkel vak bladvrij geveegd. En dat was de volgende morgen dus allemaal voor niets gedaan. Alles werd voor niets gedaan.’ De jonge Degenkamp haalt zijn schouders op. Het is niet anders. Een voortdurend gevecht, dat je altijd verliest.

Van Bokhoven arriveert in zijn nieuwe dienstauto: een witte Honda Civic. Hij vertelde aan de telefoon al over de nieuwe dienstauto, die eindelijk de ouwe, die waarin je een grote hond kon begraven, een nachtzwarte Volkswagen Variant, had vervangen. Eigenlijk heeft hij iedere drie jaar recht op een nieuwe. Nu duurde het maar liefst vijf jaar, voor er een nieuwe kwam. ‘Alles zit erop en eraan,’ vat hij zijn bevindingen samen. ‘Fijne auto.’ We treden binnen. Breekbaar klinkt ‘Hymne’ op. Neel treedt naar voren, gaat links van de kist staan, tussen de kandelaars, waar het spreekgestoelte rechts geplaatst is. ‘Omdat we zo weinig van hem wisten, heb ik hem dan maar een jeugd verzonnen,’ vertelt ze.

L. Z.
2 augustus 1934 – 31 mei 2009-06-09

Aan tafel gezeten, kaantjes gegeten. Met pap
je naam en je leeftijd op het zeiltje geklad:
‘L. Z., 15 jaar oud’, een open
sollicitatie. Tot zus met het dweiltje erbij wou.
(Moe, laat L. eens ophouwe met dat geklier.)
De schoenen gepoetst voor het hele gezin.
De kit met kolen gevuld. Je gulden gebeurd.
Met vrienden in te krappe kleren gaan flaneren
op de dijk. Te kijk staan en kijken. Even de
koning te rijk zijn als je dacht dat je lach
werd beantwoord. Gedroomd van meisjes
en motoren, niet van de Meteorenweg.

Het verschiet is verschoten
Het leven verzaakt
Niets werd ontsloten
Niets binnengehaald
Potdicht het huis
Potdicht de wereld
Van beide de sleutel
onvindbaar gemaakt

9 juni 2009, Neeltje Maria Min

‘Requiem,’ zal het tweede muziekstuk heten, ‘I tell my beloved’ het derde. De dragers komen naar voren. Er is opmerkelijk weinig gehoest. We staan recht, wandelen achter de dragers aan naar buiten. Een aarzelende zon verlicht ons pad. ‘Prachtige muziek, beeldschoon,’ fluistert Min. De kist wordt geschouderd. Er wordt tempo gemaakt. Zwijgend wachten we tot de toebereidselen van het plaatsen van de kist zijn voltooid, dan treden we eendrachtig nader. ‘We nemen een ogenblik stilte in acht voor L. Z.,’ spreekt de uitvaartleider, op het moment dat de trein naar Haarlem langs komt denderen. In gedachten rijd je een stukje met de onwetende reizigers mee. Dan wordt de kist toevertrouwd aan de schoot der aarde. Hij zakt niet erg diep. We werpen een schepje zand, buigen nogmaals voor de dode. ‘Mag ik u dan nu uitnodigen voor een kopje koffie?’ Daar gaan we, de koffie tegemoet. Synchroon steken Van Bokhoven en ik een sigaret op. Onderweg houden we stil bij een familiegraf, waarvan het opschrift opmerkelijk genoemd mag worden: er wordt gewag gemaakt van strijd, van onrust, om de rij te besluiten met ‘verkracht, gehaat.’

De koffie wordt geschonken door de nieuwe jongen van de catering, vandaag gekleed in een blauw pak met een bescheiden streepje, keurig, zelfs een das. Min wordt gecomplimenteerd met haar mooie woorden. Mooie woorden, vindt de uitvaartleider. Iedereen krijgt een persoonlijk door Neel in het papier gehamerd typoscript van het gedicht mee. Gedateerd en ondertekend. ‘De koffie is wel duurder geworden hier,’ grinnikt Van Bokhoven, ‘vijfenveertig euro, alleen al om die man te laten komen.’ ‘Misschien moeten we dan maar een tweede kopje nemen,’ oppert Min, ‘dan zijn we per stuk al minder duur uit.’ Ze vindt de koffie hier erg lekker. ‘Tenminste niet zo sterk als in een restaurant.’ Dat klopt. Het spul is weliswaar gloeiend heet, veel smaak zit er niet aan. Het is meer het idee van koffie.

© voor het verslag: F. Starik.