Eenzame uitvaart #103, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 103
I.M. Mark Stevan Omdalen,
West Virginia, USA, 29 oktober 1952, † Amsterdam, 28 november 2008
Begraafplaats St. Barbara, donderdag 11 december 2008, 10 uur.
Dichter van dienst: Ilse Starkenburg

Mark Stevan Omdalen verbleef illegaal in Amsterdam, zonder vaste woon – of verblijfplaats. Hij was verslaafd aan alcohol. Op 28 november werd hij door een toevallige passant gevonden op een boot, in een onnatuurlijke slaaphouding. De voorbijganger waarschuwde de politie, die des nachts om half één zijn dood vaststelde.
Mark werd overgebracht naar het VU-ziekenhuis, en van daar naar Uitvaartcentrum Zuid.

Het Amerikaanse consulaat traceerde zijn ex-vrouw, die de begrafenis niet wil regelen, noch bijwonen. Hij heeft ook een dochter, die tot op heden niet werd gevonden. Daarom wordt hij één steek diep begraven. Een zoektocht op google levert weinig op: de politie heeft er nooit een bericht aan gewijd, aan de vondst van deze man. Op Amerikaanse sites vind ik een paar profielen van mannen met dezelfde naam, mannen die hij geweest zou kunnen zijn, misschien, maar misschien ook niet. Er is er een die een petitie ondertekende tegen dierenleed, er is er een woonachtig in Saint Petersburg, Florida. En als het goed is, woont hij daar nu nog.

Donderdagochtend, waterkoud. Als ik aan kom fietsen staat Ilse Starkenburg al te wachten bij de aula. De dragers staan te kleumen bij de poort. Ik heb op het nippertje een paar cd’s bij me gestoken, die van toepassing lijken op het afscheid van deze mensenzoon: doorrookte, melancholieke stemmen uit de onderwereld. Ik ben vergeten dat met Starkenburg te overleggen, maar zij heeft daar uit zichzelf al in voorzien, drie korte stukken, zegt ze. Ze heeft haar keuze al aan Degenkamp overhandigd. Hij komt juist uit de aula tevoorschijn. Daar is ook Ali Mahmood van de Dienst.

We schudden handen. ‘Ik heb mevrouw al een hand gegeven,’ merkt Degenkamp op, ‘maar ik zal dat opnieuw doen, anders staat het zo raar.’ Vanuit de dienstwoning komt mevrouw Degenkamp aangewandeld. ‘Haar heb ik nog geen hand gegeven, vanmorgen,’ grapt meneer Degenkamp. In de verte zien we de lijkauto. De dragers groeperen zich in hun vaste opstelling, de hoed wordt in de hand genomen. De uitvaartleider gaat voor. Bij de aula aangekomen maant hij ons dat we maar lekker warm binnen moeten gaan staan, in de koffiekamer. Met zachte drang dirigeert hij ons derwaarts. ‘Dan kom ik u straks wel ophalen.’ Hij vindt dat we moeten gaan zitten. Ik blijf staan.

Als de toebereidselen zijn voltooid, komt hij ons weer ophalen. Door het middenpad betreden we de aula. Ilse neemt plaats in de tweede rij op links, ik schuif rechts het voorste bankje in, ruimte latend voor Mahmood, die zich naast mij zet. Bach, Wohl aber uns, voor sopraan en tenor, klinkt op. Ilse had gelijk. Het duurt maar even en dan is het alweer voorbij. Met kordate stapjes komt ze naar voren gestapt, gaat terzijde van de kist staan, en leest, naar de dode toegewend, van een klein, handgeschreven briefje, haar gedicht. Bedeesd, bijna kortaf.

Niet in een andere zin

laat mij die dochter
dan maar even zijn
(paddo’s of wijn)

dat is een makkelijke
taak desnoods verzin

ik je van kaal hoofd
tot schimmelteen
helemaal bij elkaar

ze heeft je sprookjes
verteld zij herinnert
zich je lachje

nu je er niet meer bent
is zij hier niet

maar niet
(meer of minder) je
dochter

© Ilse Starkenburg

Als zij weer is gezeten, duurt de stilte voort, alsof meneer Degenkamp er niet mee gerekend heeft dat het gedicht alweer afgelopen is. Dan klinkt de piano van Horowitz, The Poet, Schumann’s Kinderszenen. In de verte hoor ik iemand hoesten. Hiervan zijn drie korte stukken gekozen: About foreign lands and people. Frightening. Child falling asleep, vermeldt de achterzijde van het bericht, dat ik achteraf ter hand gesteld krijg.

Als de muziek zwijgt, gebeurt er even helemaal niets. Dan komen de dragers met de uitvaartleider naar voren, buigen voor de kist, vatten aan. We gaan staan. De kist wordt naar buiten gereden. Niemand verroert zich, alsof we op een teken wachten, op toestemming om in beweging te komen. Als de kist helemaal buiten staat, volgen we, maar pas als de uitvaartleider ons heeft gewenkt. De uitvaartleider vindt dat we dicht achter de kist aan moeten lopen. Zijn opmerking herinnert me aan de oude heer Prins, die ons ooit aanspoorde om, staande bij een winters graf, ‘in de kring van menselijke warmte plaats te nemen’. Degenkamp gaat voorop, die weet waarheen. Ons compacte groepje wandelt over de begraafplaats naar de laatste rustplaats van Mark Stevan. Het lijkt hier nog wel kouder dan elders in de stad.

De kist wordt te bestemder plaatse van de baar genomen en op het graf geplaatst. Ilse overhandigt haar gedicht aan de uitvaartleider. Hij plaatst het gedicht voor op de kist, knijpt een bloem af, legt die erop. Kleine ademwolkjes ontsnappen ons. Iedereen zwijgt. Tenslotte geeft de uitvaartleider een teken dat de kist kan zakken. Degenkamp bukt. De kist zakt. Dat is gauw gedaan, meneer Omdalen wordt één steek diep begaven. Nog altijd zwijgend verroeren we ons niet, tot de uitvaartleider te kennen geeft dat de koffie ons wacht. ‘Schepje zand,’ opper ik, gewoontegetrouw. Degenkamp vult het schepje en geeft het aan. Eerst Starkenburg, dan Mahmood, dan ik. Stilletjes wandelen we dezelfde weg terug. Lang niet zo’n zwijgzame bijeenkomst meegemaakt. Pas in de koffiekamer keert de wereld weer, als Degenkamp opmerkt dat het de laatste keer zal zijn dat mevrouw Degenkamp de koffie schenkt: meteen na de jaarwisseling zal een cateringbedrijf het van haar overnemen. Het is mooi geweest, vindt mevrouw Degenkamp, na veertig jaar koffieschenken. Ze herinnert ons aan de tijd dat er nog geen stromend water was, in de koffiekamer. Kwam ze met een emmer warm water uit de dienstwoning, om de kopjes af te wassen. ‘Het is wel gemakkelijker geworden,’ vat ze haar bevindingen samen. Degenkamp wil weten of ik ‘het aan mijn rug heb’. ‘Mijn rug?’ vraag ik verbaasd. ‘Omdat u mij het schepje zand liet aangeven,’ lacht Degenkamp. Hij vindt dat ik het het zelf moet kunnen, onderhand. Ik hoef daar toch geen toestemming voor te vragen.

Later, thuisgekomen, mail ik Ilse met het verzoek om de muziek nog eens uit te leggen.
‘Robert Schumann, Kinderszenen, opus 15. Nummer 1: Von fremden Ländern und Menschen. Nummer 11: Fürchtenmachen. Nummer 12: Kind in Einschlummern. Het gedicht sluit aan bij de titels van de gespeelde muziek. Op het briefje staan de titels in het Engels, vanwege die dochter die haar vader misschien nog wel een keer op komt halen. Het hoesten klonk tussen de Kinderszenen gespeeld door Horowitz, een live-opname.’ Waar het hoesten doorgaans van de dragers afkomstig is. Het had al zo vreemd ver weg geklonken. Vreemd, ver weg.

© voor het verslag: F. Starik