Eenzame uitvaart #101, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 101
De heer Idrissa Soumalia,
1 januari 1962 – 28 september 2008
woensdag 15 oktober 2008, 14.15 uur, Westgaarde
dichter van dienst: Neeltje Maria Min

Idrissa Soumalia was afkomstig uit Niger, hij werd geboren in Ayorou. Hij overleed in het AMC, op 28 september, om tien over half drie ’s middags, tengevolge van een aantal geknapte bolletjes drugs die hij in zijn lichaam droeg, 31 stuks in totaal. Hij werd in een hotel in Amsterdam Zuid-Oost onwel. Hij werd per ambulance naar het AMC vervoerd. Medisch ingrijpen mocht niet meer baten. Het lichaam werd in beslag genomen en enkele dagen later weer vrijgegeven. Tot de dag van de begrafenis verblijft hij in het VU-ziekenhuis, cel 25. Van Bokhoven van de Dienst heeft zijn koffer en persoonlijke spullen opgehaald bij het politiebureau, ook zijn mobieltje.

Het mobieltje ging bij de politie regelmatig over. Men heeft een kennis van het slachtoffer gesproken en die verzocht de familie van Idrissa te informeren over zijn overlijden. De Haagse consul, de heer Poesiat, heeft deze kennis aan de lijn gehad. ‘Zijn telefoon ging regelmatig over. Ik had iemand aan de lijn die helaas geen Engels sprak. Na een paar minuten ging de telefoon opnieuw, deze persoon sprak wel Engels en gaf zich uit als broer. Ik heb besproken dat zijn broer is overleden. Ik heb mijn naam en telefoonnummer opgegeven en wilde zijn telefoonnummer vragen, maar helaas werd de verbinding verbroken.’

Een dag later schrijft Van Bokhoven in zijn ambtsbericht: ‘Ik heb heden weer contact gehad met de heer Poesiat, hij heeft gisteren telefonisch contact gehad met de familie in Niger. De verbinding werd weer verbroken. Hij heeft daarna nog zes keer gebeld maar kreeg telkens iemand anders aan de lijn. Men neemt geen standpunt in, ja of nee, begraven in Amsterdam? De consul vraagt nog een dag uitstel. Hij heeft een fax verzonden naar de ambassade in Brussel en die hebben weer een fax verstuurd aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken met het verzoek de familie te informeren.’

En weer een paar dagen later: ‘Ik heb de consul weer gesproken en hij zegt nu, omdat er geen reactie van de familie is gekomen: sv.p. toch maar begraven in Amsterdam in een moslim-graf. De transportkosten naar Niger bedragen ongeveer zevenduizend euro. Heden weer een fax ontvangen van de consul met de correspondentie tussen de consul en de Ambassade, er is een verklaring op papier gezet.’

De consul bedankt de heer Van Bokhoven ‘voor de uiterst correcte wijze waarop u met deze zaak bent omgegaan.’ En het consulaat betuigt haar medeleven aan de familie: ‘Mocht men de begraafplaats willen bezoeken, zullen wij de familie ten dienst staan.’
‘Justitie deelde ons nog mede dat er geen aanwijzingen zijn dat de heer Soumalia plannen had de bolletjes naar Niger te vervoeren.’

Zes pagina’s met informatie rollen moeizaam uit de fax. Ik heb dat ding alleen bewaard om ambtsberichten te ontvangen. Als Van Bokhoven belt, zet ik de fax aan. Bijna aandoenlijk, om het apparaat te horen zwoegen, een industriëel monument. Per post stuur ik de papieren aan dichter van dienst Neeltje Maria Min, die ook maar nauwelijks aan computers doet. Als ze woensdag haar gedicht komt voorlezen, is dat afkomstig uit een typemachine met een te lang gebruikt lint: met pen heeft ze hier en daar de letters bijgetekend, alvorens met haar typoscript langs een copyrette te reizen, naar Westgaarde, waar ik precies kom aanfietsen als zij de bus verlaat die haar zover heeft gebracht.

We wandelen gezamenlijk de begraafplaats op. Ik vertel haar dat Van Bokhoven mij nog gebeld heeft om aan te kondigen dat de consul de uitvaart zal bezoeken, en wellicht ook de Ambassadeur, die dan helemaal uit Brussel zal moeten komen reizen. Zulks blijkt het geval. Bij de entree van de aula staan Van Bokhoven en Kiewik van de Dienst al op ons te wachten. We worden naar de wachtkamer gebracht, langs een zich ondertussen verzamelende Surinaamse uitvaart, met een brassband, die de toeter van de tuba met een zwart vel heeft afgedekt. Ik ben benieuwd of we aanstonds de bazuinen zullen horen schallen. De wachtkamer, waar de consul, een gezette Nederlandse heer, de Ambassadeur en een assistent, beiden zichtbaar uit Niger afkomstig, op ons wachten. De uitvaartleider gaat ons voor. Een uitvaartleider die ik niet eerder ontmoette, een met een doorzichtig brilmontuur, een vreemd wollig zwart jasje boven een gladde zwarte broek, zijn eveneens zwarte schoenen voorzien van een frivool, zich uitsluitend bij zorgvuldiger inspectie prijsgevend bordeauxrood golfpatroontje, iemand die zich het waardig schrijden tot in de puntjes eigen heeft gemaakt.

Er worden beleefdheden en loftuitingen uitgewisseld. De Ambassadeur is bij onze binnenkomst telefonisch in gesprek met een imam, die hem instrueert welke gebeden te gebruiken. De uitvaartleider weet dat het gebruik is bij een islamitische begrafenis de kist meteen door te rijden naar het graf, om daar gebeden op te zeggen, en de kist met zand te bedekken. Bloemen, ook niet nodig. Van Bokhoven besluit het bloemstuk te laten liggen, gewoon de drie muziekstukken die klaarliggen af te spelen, en dan gelegenheid te geven te bidden aan het graf. Dan is de Ambassadeur klaar met bellen, we schudden hem de hand en ook zijn assistent, die het tafereel tot dusver van enige afstand heeft gadeslagen. Kiewik legt hem uit dat er sprake is van een special service, dat er een poet at the funeral een poem komt doen. De Ambassadeur begrijpt het. Hij moet nu eerst zijn handen ritueel wassen, dan kan de uitvaart een aanvang nemen.

Een indifferent stukje treurig klassiek klinkt bij onze binnenkomst op. Kiewik en Van Bokhoven zetten zich rechts van het gangpad, de drie mannen van Consulaat en Ambassade links: ik besluit een rij naar achter eveneens op links te gaan zitten, Neel neemt naast mij plaats. De Ambassadeur spreidt zijn handen in een zegenend gebaar, begint een gebed te mompelen. Ik gebaar naar achter dat de muziek beter kan worden afgezet, die wordt zachter gedraaid, het spreken van de Ambassadeur wordt luider. Dan zwijgt hij een tijdje. De muziek wordt er weer ingedraaid, eerst zacht, dan iets harder. Opnieuw prevelt de Ambassadeur een gebed. Muziek weer zachter. Muziek gelukkig afgelopen. Neel treedt naar voren. Ze heeft haar regenjas aangehouden. Alle knopen gesloten.

Voor Idrissa Soumalia

Ik wilde kwaad op je zijn.
Niet uitzinnig of wrokkig,
nee, de gewone woede
van moeders om zonen:
liefdevol tieren, niet slaan.

Lang was ik plaatsvervangend
bang en boos. Omdat je geslikt
had wat men je voorhield. Omdat
je zo boordevol plannetjes zat.

Hoe er plannetjes knapten. Hoe
je die laatste uren verduurde,
of je je verdiende loon hebt
ontvangen, dat vraag ik je niet.

Nog zevenmaal riep
moederziel alleen
je mobiel naar de maan:
piep – piep – piep.
Nergens heen,
nergens vandaan.

© Neeltje Maria Min

Het tweede muziekstuk klinkt op. De consul buigt zich naar de Ambasadeur en geeft een gefluisterde vertaling van het gedicht, of althans, van wat hij ervan onthouden heeft. Het laatste muziekstuk wordt zwijgend uitgezeten. Daar gaan we, naar het gedeelte van de begraafplaats dat voor moslims is gereserveerd. Er staat een bord bij: Moeslim. Er is een streep rode verf overheen getrokken, waarvan het niet helemaal gelukt is die te verwijderen. Staande bij het graf, waarachter een foto staat van een recent iets dieper in hetzelfde gat verdwenene, worden er nog enkele gebeden opgezegd, dan zakt de kist. Er staan vier grote scheppen in de berg zand terzijde. Nu moet er gewerkt worden. Consul, Ambassadeur en assistent scheppen de kist uit zicht. In de verte klinkt blaasmuziek, onzichtbaar voor ons trekt de stoet Surinamers voorbij, naar een ander graf.

© voor het verslag: F.Starik.