verslag eenzame uitvaart #204

Eenzame uitvaart nummer 204
I.M. A.E.
Begraafplaats St. Barbara, donderdag 12 mei 2016, 11.30 uur
dichter van dienst: Anneke Brassinga

Ali Mahmood meldt het overlijden van meneer E., geboren op 6 april 1953, gevonden in zijn appartement aan de Van der Duijnstraat, op tweehoog. ‘Hij is mogelijk op 11 maart overleden,’ vertelt Ali, hij heeft dus een paar weken ‘op de woning gelegen’, zoals dat genoemd wordt. De politie, bureau Houtmankade, heeft hem gevonden. Ali is ruim een week bezig geweest mogelijke familie te achterhalen. Meneer E. is ongehuwd en kinderloos gebleven, maar er zouden nog twee zusters en een broer in leven zijn. Van een zus is achterhaald dat ze in 1972 naar Zaandam is verhuisd, maar daar staat ze niet meer ingeschreven. De politie vermoedt dat ze naar Spanje is verhuisd. Van de andere zus zijn helemaal geen gegevens bekend, van de broer wordt vermoed dat hij op Curaçao woonachtig is, waarschijnlijk in Willemstad, meer werd niet achterhaald.

Het complex aan de Van der Duijnstraat strekt zich uit over een flink deel van de straat, gaat verder om de hoek van de Van Limburg Stirumstraat, ik kijk er, als ik voor mijn raam ga staan, op uit. Een grauw, liefdeloos jaren tachtig gebouw, deels bejaarden- annex verzorgingshuis, met in de plint nog een paar buurthuisachtige functies, en een hoop ‘beschermd wonen’ appartementen daarboven, al kun je je natuurlijk afvragen wat dat begrip nu precies behelst, als je ook daar wekenlang onopgemerkt dood kunt liggen. Het complex heeft meerdere ingangen.

Hij stond onder begeleiding van ‘de Plangroep,’ zoals Ali het noemt, die groep doet aan budgetbeheer, en dat deden ze goed, want er staat genoeg geld op zijn rekening om de uitvaart van te betalen, huur en dergelijke werden automatisch afgeschreven.

Ik loop om het gebouw heen, het is nog groter dan ik dacht, het strekt zich uit langs de Wittenkade, dan linksaf de Van der Duijnstraat in, waar de centrale ingang toegang biedt tot een stuk of tachtig woningen, een bellenbord ter grootte van een huisdeur, weer linksaf de Van Beuningenstraat in, tot ik terugkom op de Van Limburg Stirumstraat, waar zich diverse ingangen bevinden, waaronder die van het Huis van de Buurt, de Koperen Knoop, genoemd naar de geüniformeerde gemeenteambtenaren die hier vroeger in grote getale woonden. Bij mijn benedenbuurman, wiens moeder recent in hetzelfde pand waar meneer E. woonde haar intrek heeft genomen, informeer ik naar hoe het wonen daar bevalt, of hij meneer toevallig kende, daar is tegengekomen, maar de naam zegt hem niets. Het is daar wel veilig wonen, vertelt hij. Als hij naar zijn moeder gaat moet hij drie deuren door, en dat zijn echt heel stevige deuren. Hij laat de sleutel zien waarmee hij zich toegang tot zijn moeder kan verschaffen.

Jantje Boeketje, de bloemenman op de brug naast het complex, kende hem ook niet. Jantje Boeketje kent zowat iedereen in de buurt, behalve misschien de mensen die nooit bloemen kopen. Ik kom niet meer te weten. Zo wordt het donderdag, de tweede uitvaart die vandaag plaatsvindt. Nummer 204, waar het logischer lijkt de eerste vandaag zo te nummeren, maar deze melding kwam nu eenmaal eerder binnen, en dan krijg je dat nummer vanzelf. Tussen de uitvaarten door fiets ik even naar huis, om Iggy Pop weg te brengen en het vioolconcert van Philip Glass op te halen, als ik weer op de begraafplaats arriveer tref ik Anneke Brassinga, op een bankje in de zon.

Even later is ook Simon weer terug, de uitvaartleider. We bespreken het verloop van de uitvaart, we gaan het precies zo doen als we eerder deze ochtend deden. Dan komt ook Ali Mahmood aanfietsen. ‘Dit zal mijn laatste eenzame uitvaart worden,’ kondigt hij aan. Hij gaat met pensioen. Nog een week of twee zal hij naar kantoor gaan, dan is het afgelopen. Hij kijkt er wat weemoedig bij. Hij is er sinds kort mee begonnen twee keer per week de sportschool te bezoeken, maar dat kun je ook niet full-time doen, de sportschool bezoeken. Er is een tweede kleinkind in aantocht, daar ziet hij naar uit. Hij zal een stuk meer opa kunnen worden. Ik overhandig meneer Degenkamp wederom de muziek, nu zullen we met Antonio II Verso openen, dan Philip Glass, en we eindigen weer met een Nocturne van John Field. ‘Prachtig,’ vindt Anneke, Antonio, die Nocturnes van Field net wat minder, zo laat-romantisch, ja, een beetje saai eigenlijk, net te keurig, we zijn het eens, we kunnen naar binnen, het is al minder vreemd om een uitvaart in een witte partytent te voltrekken. Daarbinnen gaat alles zoals het gaat.

*
Teerspijs

Men denkt dat je de elfde maart gestorven bent.
Het was ijskoud, die dag, en mistig –
ik weet het nog want met mijn bontjas aan

bracht ik viooltjes naar mijn broer z’n graf.
Waarom? Zomaar. Eéns verknocht blijft verknocht,
een mens leeft graag in ketens. Zonder die

is er niets om ons ooit van te bevrijden,
bij wijze van verscheiden. Was er voor jou,
Antonius, wel iets om los te laten? Hoe

moet je sterven zonder wie-ook die, al is ‘t
maar door erbij te zijn, troost biedt
voor het barre feit dat de dood je weg-

jaagt, weg uit je eigen lichaam, de kou in?
Je woonde beschermd, je geld werd beheerd,
je verjaardag is doodstil verstreken,

je lag daar, de zesde april, je lag er ook
daarna nog weken. Er is maar één ding zeker:
‘wie heeft bestaan, kan voortaan niet meer niet

hebben bestaan; voortaan is dit mysterieuze,
ondoorgrondelijke feit je teerspijs
voor de eeuwigheid.’ Zo leef je voort

in een wereld die je allang hebt verlaten.

*

Als we naar buiten lopen, achter de kist aan, merk ik op dat het eigenlijk verbazend is dat dit gedicht nooit eerder zo is geschreven, dat niemand de centrale gedachte – wie heeft bestaan, kan nooit meer niet hebben bestaan – eerder heeft uitgesproken. ‘Het gedicht die je wist dat zou komen.’ Het is een citaat, vertelt Anneke, vandaar dat ik het tussen aanhalingstekens heb geplaatst. Thuis zoek ik het op, en ja, meteen raak. Bij de Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren vind ik het, een fragment uit de essaybundel Grondstoffen van een zekere Anneke Brassinga: ‘Dat schreef Victor Jankélévitsj, denker over de dood, op wiens vroegere huis in Parijs als memento deze woorden staan, opdat wij peinzend verder wandelen en daarmee het spoor trekken waar hij op doelt.’ En teerspijs betekent reisgeld, reisgeld voor de eeuwigheid.

Als de kist is gezakt, we ons rituele kopje koffie aangeboden hebben gekregen, nodigt meneer Degenkamp ons uit om de verbouwing in de aula te bezichtigen, dat heb ik eerder die ochtend ook al gedaan, maar het blijft boeiend. Er komt een aparte familiekamer, de ongemakkelijke kerkbankjes zijn uit de aula gehaald, er ligt er een op zijn kant in wat de familiekamer gaat worden. Aan de onderzijde is de zitting bezaaid met veelkleurige uitgekauwde stukjes kauwgum, stille getuigen van het verlangen de dood met een frisse adem tegemoet te treden. Voor honderd euro kun je zo’n bank kopen, maar ik zou niet weten waar ik zo’n ding kwijt zou moeten in mijn toch al overvolle woning. Al zou ik zo’n bank graag laten voortleven in mijn wereld, een wereld die ik nog lang niet wil verlaten.

© voor gedicht: Anneke Brassinga
© voor verslag: F. Starik

+