Eenzame uitvaart #91, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 91 (Amsterdam)
I.M. E. J. L.
18 juni 1924, Amsterdam † 20 februari 2008, Amsterdam
Begraafplaats St. Barbara, vrijdag 29 februari, 9.30 uur
Dichter van dienst: Anneke Brassinga

Mevrouw L. werd bevonden op haar woning in aan de Staalmeesterslaan in Amsterdam. Ze was ongehuwd, enig kind, ouders allebei overleden, ze heeft ongeveer zestien dagen ‘op haar woning gelegen.’ Twee mannen van de Dienst, chef Willem Kerstens en de nieuwe medewerker Arman, die nog altijd geen achternaam heeft gekregen ten kantore, hebben de woning bezocht, geen adresboek of telefoonklapper gevonden. Er is geen testament. Mevrouw was, in de woorden van Van Bokhoven, niet onbemiddeld. Ze laat ruim anderhalve ton achter, de nalatenschap wordt door de Dienst Domeinen afgewikkeld. Dichter van dienst Anneke Brassinga kan zich met Arman in verbinding stellen om meer informatie over haar woning in te winnen.

Vrijdagochtend. Een fraai mistige zon verlicht ons pad. Als ik aan kom rijden op St. Barbara staat de uitvaartleider buiten in gezelschap van de oude heer Degenkamp. Hij vindt dat ik mooi bruin ben gekleurd in de Canarische zon op het eiland, waar hij in de kerstvakantie eveneens verbleef. ‘Ik heb nog naar de kuil gezocht die jij daar in het strand gegraven hebt,’ grap ik. In de koffiekamer tref ik Anneke Brassinga. We begroeten elkaar met een handdruk, een glimlach en een buiging. ‘Hamsteraar,’ spreekt Brassinga, ‘mevrouw was een hamsteraar. Ze moet een auto hebben gehad. Anneke is naar de Staalmeesterslaan gegaan om naar haar woning te kijken. Elf hoog woonde ze. Ze beschrijft de omgeving en het uitzicht. Een kinderboerderij. Van Arman leerde ze dat het een keurige woning was, zij het volgehamsterd. Van Bokhoven, inmiddels gearriveerd, vult aan: “ze had niet eens een telefoon. Geen telefoonaansluiting.” Brassinga had haar naam niet in het telefoonboek aangetroffen.

Er zijn acht dragers, het bloemstuk is een maat royaler dan gebruikelijk. We overleggen over de muziekkeuze. Ik heb geen voorkeur; het gebruikelijke repertoire volstaat. Het requiem van Verdi, oppert Brassinga. De uitvaartleider haalt een cd met de mooiste klassieke melodieën uit zijn tas. Daar staat Verdi niet op. Daar moet Degenkamp maar raad op weten. Die heeft achter ook het nodige liggen. We kunnen beginnen. We treden de aula binnen via de koffiekamer. Brassinga laat haar korte bontjas daar achter, voert alleen haar tas met zich mede. Ze neemt plaats op de tweede rij, ik sluit aan naast Van Bokhoven op de eerste. Degenkamp opent met een licht muziekstuk, iets van Tsjaikovski, bijna vrolijk. Dan komt Anneke Brassinga naar voren. Kleine buiging voor de kist. Ze neemt plaats achter de katheder. Spreekt opvallend luid, nadrukkelijk, bijna assertief, al lijkt dat woord te groot gekozen.

Nalatenschap
(voor E. J. L.)

Een mens bereidt zich voor op het onbestemde
dat toekomst heet – – wie leeft jaagt onvermoeibaar
het verlangen na, goed te zijn toegerust

en geborgen; linnengoed, voedsel, zeep, liefde,
kennis of macht. “Geen mens bestaat zonder
zijn eigen vracht.” En altijd knaagt het weten

dat we naakt, onbeschut, geboren zijn en sterven
moeten. Ook jij, E. J., zo alleen op de wereld
bent als heel oud meisje omringd door bagage

op de eenzaamste reis gegaan. Van je verleden
kent niemand het geheim, in wat je naliet ligt
als verzegeld de volle lading van je bestaan.

Nu is de toekomst aangebroken, het moment
waar alle leven op wacht: dat het is afgelopen,
dat er niets dan rust is, bevrijding van vracht.

© Anneke Brassinga, 29 februari 2008

Een wonderschoon adagio dwarrelt door de ruimte, Bernadetto Marcello. Het is verder heel stil; niemand hoest of schuifelt of draait onrustig in zijn harde bankje. Als laatste muziekstuk vult een krachtig koor de ruimte op, daar zullen we Verdi hebben, krachtige mannenstemmen, het engelenkoor. De acht dragers komen naar voren, rijden de kist tot de ingang van de aula en schouderen dan. Brassinga volgt op minder dan een meter afstand, Van Bokhoven en ik houden toch minstens een meter of drie remafstand aan. De gehele weg naar het graf loopt ze zo dichtbij de kist, van enige afstand gezien zou ze kunnen doorgaan voor de negende drager, aan het voeteneinde van de kist. Ze heeft haar jas niet aangedaan, loopt in een dunne zwarte broek met daarboven een zwarte blouse van delicate stof met daarover een donkerbruin glanzend hesje de koude morgen in. We hoeven niet erg ver. Bij het graf wacht de bevrijding van de vracht, die op de schouders is gedragen.

In stilte daalt de kist. De uitvaartleider neemt eigener beweging de schep ter hand, biedt Brassinga als eerste een gevulde schep aan, gaat het hele rijtje af, ook Degenkamp komt aan de beurt, die op zijn beurt de schep terug aan de uitvaartleider passeert. Nu hebben we allemaal een schep zand gedoneerd. Op de terugweg vraagt de uitvaartleider om een kopie van het gedicht. ‘Ik heb er drie,’ doet Brassinga voorzichtig: ‘één voor de Dienst, één voor meneer Starik, ja, en dan nog één voor u. Dan faxt meneer Starik straks mijn gedicht wel weer aan mij terug.’ Ik beloof dat. Brassinga werkt op een echte typemachine: wat er op het papier staat is nergens anders opgeslagen.

‘Kippenvel,’zegt de uitvaartleider. Ik weet niet zeker of ik hem goed versta. ‘Ik zal dat maar als een compliment opvatten,’zegt Anneke, als we afscheid nemen. In de koffiekamer kletsen we nog wat over een televisieprogramma, de Club van 100, dat me benaderde voor een gevoelvolle uitzending en die ik alvast te kennen gaf dat we liever geen camera’s op de begraafplaats hebben. Ik informeer bij Brassinga of zij eventueel bereid zou zijn om ‘op camera’ net te doen alsof ze het gedicht gaat schrijven, want ze willen dan graag laten zien hoe zo’n dichter dat nou doet, een gedicht schrijven, maar Brassinga voelt daar niks voor. ‘Ik wil niet op de televisie. Ik hou daar helemaal niet van.’ Wel heeft ze gehoord dat de nieuwe stadsdichter van Amsterdam, Robert Anker, een eenzame uitvaart wil verzorgen. Ik was al eens begonnen met hem uitleggen wat zo ongeveer de bedoeling is, maar dat gesprek werd nooit afgemaakt. We zijn het erover eens dat het een gelukkige keuze zou zijn een en ander bij elkaar op te tellen. Als stadsdichter moet je wel, besluiten we. Van Bokhoven steekt de uitvaartpen in zijn broekzak, als we de zitting besluiten. We geven elkaar allemaal een hand.
Dank u wel. Kippenvel.

© verslag: F. Starik 29-02-08