Eenzame uitvaart #278, verslag

Donderdag 29 december 2022, 15.00 uur
begraafplaats St. Barbara, Amsterdam
Dichter van dienst: Jan Kal
Auteur verslag: Joris van Casteren

Kutzwagers

Meneer S. werd op 7 december levenloos aangetroffen in een ernstig vervuilde portiekwoning op vierhoog in de Spaarndammerbuurt. Team Uitvaarten van de gemeente Amsterdam gaat er niet naartoe omdat meneer S. niet op dat adres stond ingeschreven. De huurder van het vieze huis is iemand anders.

Die iemand anders, blijkt na enig speurwerk, is de 76-jarige dichter Jan Kal, bedreven in het sonnet. Aan de telefoon klinkt hij warrig. Het klopt dat er iemand in zijn huis is overleden, een bekende die eerder al eens was komen aanwaaien.

Zelf, zegt Kal, was hij er op dat moment ook niet best aan toe, inmiddels gaat het stukken beter. De volgende dag kan ik langskomen. Om kwart over drie, als hij bij de dokter is geweest, zal hij het hele verhaal vertellen.

*

Ik sta bij de centrale voordeur in de Hembrugstraat te wachten als Jan Kal door de regen komt aangefietst. De dokter was redelijk optimistisch, een beetje rustig aandoen is het devies.

Drie steile trappen moeten we op, op elke verdieping hangt hij hijgend aan de balustrade. Een vracht boeken naast zijn voordeur, allemaal van meneer S., zegt Kal. Hij nam ze mee uit straatbibliotheken en sleepte ze bij hem naar binnen.

De deur moet op een speciale manier open want de politie heeft op lompe wijze het slot eruit geramd. Eindelijk staan we binnen, een zeer onfrisse geur snijdt de adem af.

Het is donker in het halletje, links zie ik een keuken waar een plakkerige bom lijkt te zijn ontploft. Dat ga ik allemaal opruimen en schoonmaken, zegt Kal. Hooguit een halve dag werk, hulp heeft hij beslist niet nodig.

We slaan rechtsaf, de huiskamer die meneer S. in bezit nam. Op de aangevreten bank in de hoek heeft hij gelegen. De kamer bestaat uit boeken. Ze stromen uit de kasten; een woeste lawine die zich op de grond vermengt met ongeopende post, kranten, folders en plastic tassen en die zich bij het raam verheft om een nauwelijks nog als zodanig herkenbaar bureau te verzwelgen.

Het was veel erger, zegt Kal terwijl hij een plek zoekt voor onze jassen en een oude, klagend miauwende zwarte kat onder een onvolledige encyclopediereeks vandaan komt gekropen.

Als ik eerst even de spullen wegtil die hij er tijdens het opruimen op heeft neergelegd kan ik op de houten stoel gaan zitten. Zelf neemt hij naast de weggevreten plek plaats op de bank.

*

In het voorjaar van 1979 werd Jan Kal verliefd op een zekere Aletta, die verzweeg dat de relatie met meneer S., haar vorige vriend, nog niet was beëindigd. Kal trok bij haar in, ze verloofden zich. Trouwkaartjes waren reeds gedrukt toen Aletta er vandoor ging met een derde.

Omdat ze beiden door haar waren bedonderd ontstond een band tussen Kal en meneer S., een gesjeesde student, afkomstig uit Hengelo en zeer gefortuneerd. Hij kleedde zich als een dandy, woonde op stand en bezat een dure auto. Daarmee maakte hij in de zomer van 1980 een trip door Italië, met een vriend en diens zus. Desgevraagd besloot Kal mee te gaan.

Hij vernam dat aan de welstand van meneer S. een afschuwelijk drama ten grondslag lag. Bij de geboorte, 23 september 1953, was zijn moeder in het kraambed overleden. De vader van meneer S., directeur van een Hengelose steenfabriek, verdronk zichzelf toen meneer S. vier jaar oud was door met de auto een sloot in te rijden.

Meneer S. werd opgevoed door een tante. Hij ging naar het gymnasium, was eenzaam en uiterst eigenzinnig. Toen hij in 1972 zakte voor het eindexamen, een half punt te weinig voor klassieke talen, huurde hij een advocaat in en spande een kort geding aan tegen de gecommitteerden van het Grundel-Lyceum.

De school won het proces maar het opmerkelijke bericht met een foto van hem – magere slungel met te grote bril – kwam in alle kranten terecht. Toen hij het jaar daarop in Utrecht rechten ging studeren kende iedereen hem van reputatie.

De steenfabriek werd verkocht, op z’n eenentwintigste beschikte meneer S. over een enorm kapitaal. Van studeren kwam daarna weinig meer terecht, wel was hij actief in allerlei studentenclubjes, organiseerde jubileumfeesten en maakte tijdens het huwelijk van prinses Christina deel uit van de erewacht.

In Amsterdam, waar hij nog een poosje geschiedenis studeerde, raakte meneer S. in de ban van de moord op John F. Kennedy. Hij las en verzamelde alle boeken die over dat onderwerp waren verschenen, de materie hield hem de rest van z’n leven in de greep.

Ook in Italië mondden de gesprekken regelmatig uit in monologen over Lee Harvey Oswald en diens veronderstelde motieven. De vriend kreeg er genoeg van en vroeg of ze hem in Bologna op het station wilden afzetten.

Nadat de vriend om tien uur ’s ochtends met de trein was vertrokken dronken de zus, meneer S. en Kal een kop koffie in de restauratie. Kal wilde nog een espresso bestellen maar meneer S. gebood hem in de auto te stappen, hij wilde direct terug naar huis.

Een half etmaal later zagen ze op het nieuws dat om vijf voor half elf, tien minuten nadat ze waren vertrokken, het station van Bologna was opgeblazen, vermoedelijk door een extreemrechtse groepering, met vijfentachtig doden en tweehonderd gewonden tot gevolg. Meneer S. had Kals leven gered, daar kwam het op neer.

*

Meneer S. had vrienden in gegoede kringen, hij onderhield onder meer een relatie met een bekende schrijfster. Na enkele jaren aan de Kromme Waal te hebben gewoond verhuisde hij naar de P.C. Hooftstraat om ten slotte neer te strijken aan de Realengracht.

Daar bezocht Kal hem in de jaren tachtig enkele malen. Het koperen belbord, het vele marmer en de indrukwekkende Kennedy-bibliotheek maakten indruk op de sonnettendichter die altijd op bijstandsniveau heeft moeten rondkomen.

Een baan heeft meneer S. nooit gehad, wel ging hij regelmatig geld ophalen bij de Kas Associatie, waar een deel van zijn vermogen was belegd in effecten. De kennis die hij gretig opzoog, behalve doorwrochte boeken over talloze onderwerpen las hij dagelijkse een stapel internationale kranten, hield hij voor zichzelf. Zoveel als er inging zo weinig kwam er uit.

*

Door het verschil in levensstijl doofde de kortstondige vrienschap. Kal werkte hard aan 1000 sonnetten, zijn baksteendikke magnum opus dat in 1997 verscheen.

Hij huurde al enkele jaren de huidige woning toen in oktober 2009 iemand bij hem aanbelde: meneer S., die het adres in de telefoongids had opgezocht. Of hij een nachtje kon blijven slapen.

Kal vond het prima, wel schaamde hij zich enigszins voor z’n sobere onderkomen tegenover de ex-kutzwager die zoveel luxe was gewend. Meneer S. zei weinig, las de hele nacht in Kals boeken en was de volgende dag weer vertrokken.

Kort daarop kwam Kal hem tegen op straat. Het was half vijf ’s ochtends, hij was naar een nachtcafé geweest. Meneer S. stond kou te kleumen in een portiek. Hij zag er slonzig uit en zei dat hij z’n huissleutel kwijt was.

Kal nam hem mee, meneer S. ging op de bank liggen en greep weer naar de boeken. De volgende ochtend was hij koortsig, z’n benen zagen knalrood. Kal mocht er absoluut geen dokter bij halen.

Na een week was meneer S. opgeknapt. Hij liet weinig los maar gaf te kennen dat hij de woning aan de Realengracht kwijt was, net als de vriendin die voor hem zorgde.

Financieel zat hij volledig aan de grond. Het kapitaal was er doorheen gejaagd, de kredietcrisis had beleggingen tot lasten omgetoverd. Schuldeisers achtervolgden hem, de Kennedy-bibliotheek was verkocht.

Hij schaamde zich, durfde vroegere vrienden niet onder ogen te komen. Kal dacht aan de bomaanslag en zei dat hij bij hem kon blijven tot er een oplossing was gevonden.

Overdag ging meneer S. naar de openbare leeszaal, soms at hij bij charitatieve instellingen. ’s Avonds en ’s nachts graasde hij Kals boekenplanken af. Na verloop van tijd ontstonden irritaties, vanwege de zwarte kat. Meneer S. vond dat het beest naar buiten moest en zette ondanks het verbod van Kal telkens de voordeur open. De sonnettendichter verhief zijn stem en gooide hem eruit.

*

In de winter van 2015 trof Kal meneer S. in deerniswekkende toestand aan op het Rokin, het sneeuwde. Meneer S. leefde op straat, voedsel viste hij uit prullenbakken. Bij het eindpunt van de tram in Amstelveen sliep hij op een rooster waar warme lucht uit kwam.

Kal streek over z’n hart en nam hem mee naar huis, op de vertrouwde bank strekte meneer S. zich uit. Hij waste zich niet, droeg altijd dezelfde kleren. Buren klaagden bij de woningbouwvereniging over de sjofele verschijning. Kal werd beschuldigd van illegale onderhuur, terwijl meneer S. hem geen cent betaalde. Dikwijls stak hij hem juist wat toe en regelde het eten.

Omdat het huurcontract ontbonden dreigde te worden kreeg Kal hem ten slotte zover zich bij een maatschappelijke organisatie in te schrijven. Zo kon worden bewezen dat meneer S. officieel niet bij hem woonde. Eens per maand diende meneer S. zich bij de organisatie te melden, hij kon dan tevens een daklozenuitkering opstrijken.

De maatschappelijk werker vond het genereus dat Kal hem al die jaren opving. Meneer S. schamperde dat Kal ‘slechts ruimte beschikbaar stelde die er toch al was’.

Kort daarop toonde hij onverwacht dankbaarheid, door Kal en zichzelf met het geld van de daklozenuitkering te trakteren op een bliksembezoek per Flixbus aan Parijs. Voor even was meneer S. weer de erudiete wereldburger van de Italië-reis. Hij wist precies waar ze naartoe moesten – de koningsgraven in Saint Denis, een Toetanchamon-tentoonstelling in het Louvre – en welke metro ze dienden te pakken.

Na terugkeer vertrok hij zonder afscheid te nemen om pas weer op te duiken toen de pandemie uitbrak. Hij had in parken geslapen, was veelvuldig beboet en veertien dagen gedetineerd geweest omdat hij niet kon betalen.

Leeszalen waren gesloten, in een oogwenk had meneer S. Kals omvangrijke bibliotheek verslonden. Om zijn leeshonger te stillen begon hij in heel Amsterdam openbare boekenkastjes leeg te halen.

*

Rond de bank die hij vanwege pijn in zijn ledematen steeds minder vaak verliet verhief zich een fortificatie van drukinkt. Meneer S. vermagerde sterk, liet z’n ontlasting soms lopen.

Als hij kortstondig z’n hielen lichtte probeerde Kal, geveld door corona, met een stofzuigertje het huis te fatsoeneren. In de meurende bank trof hij bedorven etensresten aan en lange plukken haar die meneer S. uit zijn hoofd trok.

Beiden verzwakten, soms zaten ze dagenlang binnen, meneer S. op de bank en Kal op een matrasje in zijn studeerkamer waar de chaos eveneens om zich heen heeft gegrepen. De een smeekte de ander in godsnaam naar de supermarkt te gaan.

Begin december voelde Kal zijn krachten terugkeren. Hij bladerde door de drukproeven van een volgende sonnettenbundel toen meneer S. omviel in de gang. Kal ging op zoek naar de telefoon om het noodnummer te bellen, meneer S. verbood het hem met raspende stem. Als hij bij de Indonesiër bami voor hem haalde zou het wel in orde komen.

Twee dagen later viel meneer S. opnieuw, hij dreigde te verdrinken in de boekenzee. Ik hees hem in de stoel waar jij nu in zit, zegt Kal. Op verzoek van meneer S. ging hij naar de supermarkt om aardbeienyoghurt en cranberrysap te kopen.

Hij wilde niet gevoerd worden, Kal liet hem alleen. Twee uur later keerde hij terug, meneer S. hing dood in de stoel, aardbeienyoghurt in het gezicht. Nooddiensten waren snel ter plekke.

Het lichaam werd meegenomen, van meerdere kanten kreeg Kal hulp aangeboden. Hij bedankte vriendelijk, het was niet nodig. Als de sonnettenbundel naar de drukker is zal hij de boel hier eens flink uitmesten, hij kan dat helemaal alleen.

*

Om meneer S. te eren vraag ik Kal tijdens de uitvaart het sonnet voor te lezen dat hij over Bologna schreef. Op Sint Barbara, waar zich op het laatste nippertje ook drie aimabele leden van de Utrechtse jaarclub van meneer S. melden die op aanwijzingen van Kal op het laatste nippertje alsnog zijn gevonden, leest hij het gedicht voor met bevende stem.

Een neef en een nicht duiken onverwacht ook nog op, het lijkt haast een gewone begrafenis. Deze enige nog levende familieleden waren door Team Uitvaarten al benaderd maar de neef, die zich op het laatst kennelijk heeft bedacht, hield alles af uit angst met onbekende schulden opgescheept te komen zitten. Als de kist is gezakt wordt Kal nogmaals bedankt voor zijn goedertierenheid, opnieuw krijgt hij hulp aangeboden maar dat is helemaal niet nodig.

Joris van Casteren.