Eenzame uitvaart #255, verslag

donderdag 10 september 2020, 10.00 uur
begraafplaats St. Barbara, Amsterdam
Dichter van dienst: Dorien Dijkhuis
Auteur verslag: Joris van Casteren

Spijkers strooien

Dinsdagochtend 8 september, een portiekwoning aan de Harmonielaan in Diemen. Drie verdiepingen links, drie verdiepingen rechts. Gemeenschappelijke voordeur, trappenhuis in het midden.

Ik wacht op Barry Hangjas, de nieuwe chef van Team Rampendienst, Uitvaarten en Pension (trup) van de gemeente Amsterdam. Om een idee te krijgen van de praktijk is hij vandaag bij de huiszoeking aanwezig.

Hangjas arriveert in een autootje van de gemeente, samen met medewerkster Daisy Oerlemans. Daar is ook de slotenman, opgeroepen omdat de sleutels van de woning zijn zoekgeraakt. De politie zou ze ‘aan iemand van de gemeente’ hebben overhandigd.

*

Mevrouw P. – 57 jaar oud, afkomstig uit Zwitserland – huurde de benedenwoning rechts van de entree. Buren klaagden over vliegen en stank, donderdag 30 juli forceerden agenten haar deur.

Het vrouwenlichaam dat werd aangetroffen in de woonkamer naast de pastelkleurige bank verkeerde in verregaande staat van ontbinding. Zo verregaand dat identificatie onmogelijk was.

Uit de politierapportage blijkt dat in de schone, spaarzaam gemeubileerde woning ook een overleden hamster is gevonden, in een kooitje met tredmolen. Vrouw en huisdier zouden er, in de zomerhitte, zes weken hebben gelegen.

In het forensisch laboratorium in het VU-ziekenhuis aan de Boeleaan stelde een patholoog stelde vast dat de vrouw niet door geweld om het leven is gekomen, evenmin werden sporen van vergiftiging aangetroffen.

In Zwitserland vond men de broer van mevrouw P. Omdat de identiteit van de dode niet vaststond, in theorie zou de vrouw een logée of onderhuurder kunnen zijn, werd hem gevraagd dna-materiaal af te staan.

De broer stemde ermee in, Zwitserse agenten kwamen met een wattenstaafje bij hem langs. Bij een eventuele uitvaart van zijn zuster wenste hij verder niet betrokken te zijn.

Eind augustus was het dna-onderzoek klaar, de vrouw bleek inderdaad mevrouw P. uit Zwitserland te zijn. Het lichaam werd vrijgegeven, omdat niemand zich om haar bekommert regelt de gemeente haar uitvaart.

*

Een buurman maakt de gemeenschappelijke voordeur voor ons open, binnen stort de slotenman zich op het provisorisch aangebrachte hangwerk aan de deur van mevrouw P.

In mum van tijd is hij klaar, de deur zwiept open. De woning is leeg, hol klinken onze voetstappen. Kale vloeren, kale wanden. Alleen wat dode vliegen in de vensterbank en een geelgrijze vlek op het beton.

Wat hier gebeurt is onwettig, briesen Hangjas en Oerlemans. Woningbouwvereniging Rochdale is haar boekje te buiten gegaan. Een woning mag niet worden leeggehaald voordat trup is langs geweest.

Zelf baal ik er ook wel van, zo kom ik niets van mevrouw P. te weten. Wat moet ik de dichter zeggen, welke muziek kies ik voor de Zwitserse uit? Misschien lag er een telefoonklapper met de naam van een vage kennis.

Hangjas haast zich naar de brievenbus, in een oogwenk door de slotenman geopend. Folders, buurtkrantjes maar gelukkig ook wat enveloppen, onder meer van de bank.

Uit de afschriften blijkt dat mevrouw P. vermogend was. Wat is er gebeurd met eventuele spullen van waarde? Als de boel niet is opgeslagen kan de gemeente Rochdale een proces aandoen.

Daar is de buurman weer. Hij zegt dat het interieur kort na de lijkvinding is afgevoerd. Op dat moment stond niet eens vast dat mevrouw P. inderdaad mevrouw P. was. Ze had op vakantie kunnen zijn, bij terugkeer een lege woning aangetroffen.

*

We praten nog wat met de buurman, een weduwnaar die wel een biertje lust. Hij vertelt dat mevrouw P. teruggetrokken leefde, ze deed nogal schichtig.

Ze verliet haar woning altijd aan de achterzijde, via de keukendeur. Door haar woeste tuin zag hij haar naar de brandgang sluipen, zwart gekleed, het donkere haar in plukken voor het gezicht.

Er was iets niet in orde met haar, voor de buurman staat het vast. In het holst van de nacht strooide ze spijkers op de weg, meerdere keren. Bij de bovenburen gooide ze een steen door het raam, het werd een hele toestand.

Op een dag kwam hij thuis en ging zijn sleutel niet meer in het slot van zijn voordeur, iemand had er propjes ingeduwd! Hij weet zeker dat zij het was, omdat niemand anders zulke dingen deed.

Heel af en toe kwam er wel eens iemand bij haar langs, een langharige man met een baardje, geen idee hoe hij heet. De langharige man woont ergens aan de Bickerstraat, hij ziet hem wel eens lopen.

Hangjas reikt hem de folders en buurkrantjes aan, of hij die voor ons in zijn afvalbak wil deponeren. ‘Nou, liever niet,’ zegt de buurman, hij heeft al genoeg met haar te stellen gehad. ‘Buiten staat een bak, daar kun je het allemaal in sodemieteren.’

*

In het portiek is nog iemand thuis, op de derde verdieping gaat een deur open. Een verwilderd ogende man die een geur van cannabis verspreidt. Hij vertelt dat mevrouw P. vroeger ‘de studentenbar’ bezocht, een Diemens lokaal dat al een poos is opgedoekt.

Daar kwam hij haar tegen, een jaar of twintig geleden. Vervolgens, stomtoevallig, belandde ze hier in het portiek. Eenmaal is hij bij haar binnen geweest, hoe het eruit zag of waar ze over spraken herinnert hij zich niet. ‘Mijn geheugen is niet meer zo goed.’

Het was een stil, teruggetrokken ‘meisje’, meer weet hij er ook niet van. Een jaar of tien geleden liet iemand, hij vermoedt ‘een minnaar’, bloemen voor haar bezorgen. Omdat ze niet thuis was had hij ze in ontvangst genomen en voor haar deur gelegd.

Van haar vreemde gedrag heeft hij nooit last gehad. ‘Misschien was ze psychotisch, dan doe je wel eens aparte dingen. Maar ja, we hebben allemaal onze onhebbelijkheden, ik net zo goed.’

*

De broer wil praten, de dichter heeft hem digitaal opgespoord. De stem uit Hirzel, een plaatsje in de buurt van Zürich, waar de 56-jarige werkzaam is in de telecomsector, klinkt vriendelijk door de telefoon.

Hij vertelt over hun ouders, in 2014 en 2016 overleden. Ze kwamen uit Oost-Duitsland, sloegen op de vlucht toen daar de Muur werd opgetrokken. De vader was machinebouwer van beroep.

Na betrekkingen in Essen en Basel kwam pa bij Tisca in dienst, een familiebedrijf in textiel, gevestigd in Bühler, een bergdorp in het oostelijk gelegen kanton Appenzell Ausser Rhoden. Bij Tisca hield hij zich bezig met de inkoop van garen.

In het dorp werden nieuwkomers niet voor vol aangezien. Vanwege hun afkomst beschouwden de Appenzellers hen als Schwaben, inwoners van de rijke, gelijknamige Zuid-Duitse regio. Vroeger stuurden arme Zwitserse bergbewoners hun kinderen naar Schwaben, waar ze onder erbarmelijke omstandigheden seizoensarbeid verrichtten.

Op school, vervolgt de broer, hadden zijn zus en hij het niet gemakkelijk. De rollen waren omgedraaid: nazaten van de Schwabenkinder namen wraak op hen voor het aangerichte leed, die indruk had de broer althans.

Zijn zus, een jaar ouder dan hij, kwam de pesterijen en vernederingen niet goed te boven. In haar puberjaren kwam ze flink in opstand, door in het bergdorp extreem gedrag te vertonen, tot schrik van hun ouders, die liever de vrede bewaarden.

De broer vertelt dat de plaatselijke veldwachter haar regelmatig in beschonken toestand van straat plukte. Er kwamen psychiaters aan te pas, ze werd een tijdje opgenomen in een klooster, tegen haar zin.

Soms verdween ze en was wekenlang zoek, de post bezorgde onbetaalde rekeningen van hotels aan de Franse Rivièra. Later vernam hij dat ze op een van die reisjes zwanger is geraakt. Het kind is afgestaan voor adoptie, de ouders regelden het in stilte, er is nooit over gesproken.

Een poosje leek het beter te gaan, ze vond een baan in een bejaardenhuis in Uznach, maar de gekte sloeg al vlug weer toe. Het ging niet meer, ze was klaar met Zwitserland en Zwitserland was klaar met haar.

*

De broer weet niet waarom ze voor Nederland koos, het zal een impulsief besluit zijn geweest want alles wat ze deed was impulsief.

Ze was twintig toen ze in Amsterdam arriveerde. Het is onduidelijk wat ze al die jaren heeft uitgespookt. De broer hoorde dat ze een tijdje als vrijwilliger in een bibliotheek werkte maar dat ging ook niet goed.

Om de zoveel jaar bezocht ze haar ouders in Bühler. Hem ontweek ze, ook toen hij kinderen kreeg. Alsof hij, door in Zwitserland te blijven, een vorm van verraad had gepleegd.

Haar bezoekjes liepen vaak op wanordelijkheden uit, ze sliep slecht, vertoonde manisch gedrag. Regelmatig leverden haar ouders haar af bij de kliniek waar ze haar nog van vroeger kenden. Eenmaal bedaard keerde ze naar Nederland terug.

Soms moest de broer voor zijn werk naar Amsterdam, zijn werkgever deed zaken met KPN. Dan probeerde hij contact op te nemen met zijn zus, die volgens hem nooit op zijn berichten reageerde. Hij belde aan bij de woning in Diemen, er werd niet open gedaan.

Toen ze niet verscheen op de begrafenis van haar vader – ze had hem wel bezocht op zijn sterfbed – was voor hem de maat vol, zeker toen ze omwille van de erfenis een proces tegen hem wilde aanspannen. Eigenlijk is hij nog steeds boos op haar, al is haar einde erg triest.

*

Donderdag 10 september, begraafplaats Sint Barbara. Er hangt een vreemde geur, volgens grafdelver Monir is het de pitabroodjes-fabriek in het Westelijk Havengebied.

De dichter leest het gedicht, ik laat drie stukken van Zwitserse componisten spelen, als laatste het strijkkwintet Pavane couleur du temps van Frank Martin, geboren in de buurt van Genève, overleden in Naarden. Onze korte statie bereikt het open graf.

*

Maand later. Rochdale laat weten dat een medewerker de sleutels bij het politiebureau heeft opgehaald. Het stonk enorm in het portiek, de medewerker wilde de boel zo snel mogelijk laten reinigen. Hij betreurt zijn handelen achteraf, was onbekend met het protocol; net als de dienstdoende baliemedewerker van het politiebureau in Diemen, die de sleutel niet aan hem had mogen geven.

Alles is weggegooid, vanwege de gruwelijke geur. Behalve haar fiets, die staat nog bij het schoonmaakbedrijf.

Er was niet veel in de woning, ik kan het op de foto’s zien die een andere Rochdale-medewerker heeft gemaakt. Mevrouw P. was netjes, pas na haar dood is alles vies geworden.

Ik zie een kale slaapkamer met dichte gordijnen, luchtmatras op de vloer, kussen en een deken. Een sobere, schone keuken met geblindeerde achterdeur. Transistorradio op een krukje, misschien luisterde ze muziek bij het koken.

De huiskamer met de pastelkleurige bank, een zeiltje op de beige vloerbedekking waar ze heeft gelegen.

Op een stoel ernaast een groepje knuffels: panda’s, honden en konijnen. Salontafel met rietpluim in een vaas, drie planten en een schemerlamp. Gesloten vitrage. Lage secretaire met daarop de hamsterkooi en een vitrinekastje met gekleurde knikkers. Hier woonde iemand, zou je denken, die het goed had met zichzelf.

Joris van Casteren.