Eenzame uitvaart #242
dinsdag 11 juni 2019, 10.00 uur
begraafplaats St. Barbara, Amsterdam
Dichter van dienst: Jos Versteegen
Tandenpoetsen met wasbenzine
In de badkamer van een benedenwoning aan de Poederooijenstraat in Amsterdam-Zuidoost is een lichaam gevonden, laat Gerald Rosenberger van Team Rampendienst, Uitvaarten en Pension (TRUP) mij weten. Het lag er al een aantal maanden, er was niet veel van over.
Waarschijnlijk betreft het de 79-jarige huurder van de woning, meneer B., die een teruggetrokken leven leidde. Niemand weet het zeker: meneer B. had geen kinderen, geen partner en geen vrienden. Hij groeide op in Italië, met hulp van de ambassade is in dat land vergeefs naar familieleden gezocht.
Het lichaam is onderzocht, celmateriaal veiliggesteld. Door de verregaande staat van ontbinding kon geen vingerafdruk worden afgenomen. Aanwijzingen voor een onnatuurlijke dood zijn er niet.
Dinsdagochtend ben ik in de Poederooijenstraat, grijze portiekwoningen aan weerszijden. De bovenbuurman van meneer B. doet open, een vriendelijke man uit Pakistan. Zijn vrouw, vlug bedekt ze het haar, schenkt een glas mierzoete ranja voor mij in.
Van meneer B. hebben ze al een tijd niets meer vernomen. Hij kan niet tegen geluiden, daar houden ze terdege rekening mee. Met jonge kinderen – ze hebben er twee, vanaf de bank staren ze mij zwijgend aan – is dat niet altijd makkelijk.
Zodra hij gerucht opvangt gooit meneer B. vreemde briefjes in hun brievenbus, volgekrabbeld met onbegrijpelijke tekens en symbolen. Hij praat niet rechtstreeks met hen, dat doet hij met niemand hier.
Meneer B. draagt curieuze kleding, hij lijkt wel een vogelverschrikker. Zijn gezicht verdwijnt goeddeels onder de rand van een pluizige hoed, de ramen van zijn woning zijn dichtgeplakt met landbouwplastic.
De kinderen schrikken als meneer B. uit zijn hol tevoorschijn komt. Dan scheurt hij in zijn scootmobiel de tuin uit, dwars door de brandnetels, en verdwijnt over het fietspad in de richting van metrohalte Reigersbos.
Als ik zeg dat meneer B. waarschijnlijk niet meer leeft zijn ze verbaasd, het is toch wel treurig voor hem. Ze weten dat er politie in de woning is geweest, niet dat er een lichaam is gevonden dat er al een hele poos lag. Ze snappen nu waar de verschrikkelijke stank in hun badkamer vandaan kwam. Niet van een verstopte leiding, zoals ze dachten.
De vriendelijke Pakistaanse bovenbuurman heeft wel eens iemand van het Leger des Heils bij meneer B. naar binnen zien gaan, een thuiszorgmevrouw. Na een poosje bellen krijg ik ’s middags een teamleider van die organisatie aan de lijn, ze heeft juist een vergadering en vraagt het meteen even na.
Meneer B. is geen onbekende, tot ongeveer een jaar geleden is er contact met hem geweest. Een notoire zorgmijder, zo zouden de vergaderaars hem omschrijven. Alleen wijkverpleegkundige Andrea mocht bij hem naar binnen, en Linda, maar die is van Arkin, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg.
Andrea is er nu niet maar ik mag haar wel bellen. Als ik haar wat later spreek is ze behoorlijk aangedaan. Toen ze een jaar geleden een andere baan kreeg vreesde ze al dat dit zou kunnen gebeuren. Ze weet zeker dat het zijn lichaam is, niemand anders kwam daar binnen.
Meneer B. moet een tamelijk erudiete man zijn geweest. Volgens Andrea sprak hij verschillende talen, hele dagen bracht hij door in verschillende Amsterdamse bibliotheken. Zijn woning was kaal, er lag niets op de vloer. Aanvankelijk sliep hij op een matras, tot hij op straat een oud bed vond en dat mee naar binnen sleepte.
Hij leed aan paranoïde wanen, vertelt Andrea, vermoedelijk was hij schizofreen. De buren werden soms demonen, hij dacht dat ze door de muren kwamen om hem iets aan te doen.
Meneer B. maakte tekeningen van de angstaanjagende visioenen die zich soms aan hem opdrongen. Hallucinante strips, verluchtigd met uitgeknipte plaatjes en merkwaardige, zelfverzonnen teksten. Deze intrigerende collages hing hij in zelfgemaakte lijsten aan de muren, als schilden tegen ongewenste indringers.
Volgens Andrea vormde hij geen gevaar voor zichzelf, zolang hij met rust werd gelaten kon meneer B. het leven prima aan. Aan roken, drank of drugs deed hij niet, op zijn manier zorgde hij goed voor zichzelf. Hij kookte, al was het meestal groente uit blik, en at het liefst brood dat al een paar dagen oud was. De vreemde kleding maakte hij zelf: van oude lappen, waar hij met naald en draad kraaltjes en knopen aan bevestigde.
Als Andrea zijn gezwollen benen omzwachtelde, een bijzonder voorrecht want meneer B. hield absoluut niet van aanrakingen, kwam hij soms, op onsamenhangende wijze, over een vroeger leven te spreken.
Op het Griekse eiland Kos is hij geboren, uit Italiaanse ouders. Zijn jeugd bracht hij door in Udinese, met een broer zou hij er op kostschool hebben gezeten. De paters, liet hij doorschemeren, hielden hun handen niet thuis.
Andrea was onder de indruk van de collages, waar meneer B., gezeten aan het bureautje waar hij ook zijn kleding naaide, secuur met stift en kleurpotlood aan werkte. Als dank voor haar goede zorgen deed hij haar enkele panelen cadeau.
Ze heeft er foto’s van gemaakt, die ik op mijn scherm kan bekijken. Op het eerste paneel wandelen twee monniken door een landschap dat onder invloed van LSD lijkt te zijn. ‘The present moment theory is useful for intervention,’ zeggen ze tegen elkaar.
Het vervloeiende landschap is in kaders opgedeeld. In een van de kaders is een afbeelding van een jong meisje aangebracht, heel zorgvuldig en professioneel. Het meisje lijkt afkomstig uit de catalogus van een postorderbedrijf. ‘The girl here is a puba,’ merken de monniken op.
Op de andere panelen veranderen de twee van vorm en kleur, nog meer uitgeknipte meisjes komen langs. Volgens Andrea hebben de meisjes louter een mystieke betekenis, een kinderschender was meneer B. zeker niet. ‘We been vachement fucked par le ‘unwill’ maintenant on essay to regroup,’ zeggen de monniken voor ze een fonkelende tunnel betreden.
De volgende dag spreek ik Linda, die namens de geestelijke gezondheidszorg bij meneer B. over de vloer kwam. Ze hoorde hem op een keer vertellen dat hij in Italië op een berg stond toen de maagd Maria tegen hem begon te spreken.
Maria zei dat hij naar Amsterdam moest gaan, daar zou vrijheid heersen. In 1968, blijkt uit een in het Italiaans opgesteld uittreksel van het bevolkingsregister van Udinese, is meneer B. deze kant uit gekomen, hij vestigde zich in de Peursumstraat, eveneens in Zuidoost.
Linda denkt dat meneer B. zich in Italië niet begrepen voelde, al is het de vraag of men hem hier wel snapte. Zijn broer zou een paar keer naar Amsterdam zijn gekomen, in de jaren tachtig verwaterde dat contact.
Meneer B. was graag alleen, hij kon niet tegen mensen. Van aanrakingen gruwde hij. Als Linda binnenkwam kreeg ze geen hand, in plaats daarvan klopte hij met vlakke hand op zijn borst, wat zij dan ook maar bij zichzelf deed.
Omdat hij zeer zuinig leefde stond er na verloop van jaren een bescheiden bedrag op zijn rekening. In de bibliotheken, die hij volgens Linda via achterafstraatjes bereikte om zoveel mogelijk uit het zicht te blijven, had hij van het internet vernomen. Linda zei dat hij een computer kon kopen, zodat hij ook thuis zou kunnen zoeken naar informatie over onderwerpen die hem interesseerden, zoals graancirkels en getallenmystiek.
Toen de computer was aangeschaft kon meneer B. hem niet bedienen. Hij wilde absoluut niet op les, misschien kon Linda het hem uitleggen. Nee, ze mocht het toetsenbord niet aanraken, dus gaf hij haar een lange stok. Linda deed haar best maar wat er op het scherm gebeurde kon ze van een afstand nauwelijks zien. Meneer B. had er vlug genoeg van, de computer verdween in een kast.
Vanwege de paranoïde wanen is meneer B. in de jaren tachtig gedwongen opgenomen geweest. Medicatie en behandeling brachten geen verbetering, integendeel. Temidden van anderen was meneer B. zichtbaar ongelukkig.
Linda vertelt dat er binnen de geestelijke gezondheidszorg regelmatig is beraadslaagd over zijn geval. De conclusie was dan dat het ondanks alle eigenaardigheden, zo was bekend dat meneer B. zijn tanden poetste met wasbenzine, beter was om hem zijn zelfstandigheid te gunnen.
Een jaar geleden zei meneer B. dat Linda niet meer hoefde te komen. Dat recht had hij: er waren geen gevaarcriteria, zoals dat heet, ze moest berusten in de beslissing, die haar toch wat zorgen baarde.
Ze stelde de huisarts en de buurtagent op de hoogte. Ze vroeg of de afdeling Vangnet, een deskundig team van GGD Amsterdam, bij hem langs wilde gaan. Meneer B. zei tegen Vangnet dat alles in orde was, toen ze een volgende keer gingen deed hij niet open. Linda vermoedt dat hij toen al in de badkamer lag.
Meneer B. leed aan diabetes, in april stelde de huisarts vast hij dat zijn metformine al een poos niet meer ophaalde bij de apotheek. De wijkagent zag een volgepropte brievenbus en liet de deur forceren.
Dinsdagochtend 11 april wordt op Sint Barbara een onbekend persoon begraven, ondanks sterke aanwijzingen mag het lichaam niet als meneer B. de grond in. Andrea en Linda, die zijn gekomen met een bloemstuk, vertelden dat hij van klassieke muziek hield.
Eerst laat ik Beau Soir van Debussy voor hem spelen. Als Jos Versteegen zijn gedicht heeft voorgelezen klinkt pianomuziek (Po zarostlém chodníčku, ‘op een overwoekerd pad’) van Janáček. De kist wordt naar buiten gedragen op het vijfde deel van Quatuor pour la fin du temps van Olivier Messiaen.
Joris van Casteren.
(Verslagen van eenzame uitvaarten worden in opdracht van Stichting De Eenzame Uitvaart geschreven en vallen buiten de verantwoordelijk- en aansprakelijkheid van de aangesloten gemeenten)