Eenzame uitvaart nummer 192
I.M. W. W. F. van den B.
Begraafplaats St. Barbara, vrijdag 29 mei 2015, 10 uur
Dichter van dienst: F. Starik.
Ruim drie maanden geleden is het, dat de telefoon ging om een eenzame uitvaart te melden. Ali Mahmood. Goedemorgen meneer Starik. Goedemorgen meneer Mahmood. Ik heb een melding voor u. Er volgt een naam, er volgt een geboortedatum: 2 december 1947. Het betreft een lijkvinding. Aan de Gillis Steltmanstraat. Amsterdam West, Geuzenveld. Lage blokken, benedenhuizen en éénhoog, en daarboven nog een zolder. Armoedige bouw, 1958, de oorlog was nog maar dertien jaar voorbij, maar toch met de belofte van licht en ruimte, een polder in de nabijheid, inmiddels grotendeels opgeslokt door de altijd uitdijende stad. Gerenoveerd in de periode begin jaren tachtig dat raamkozijnen met dubbel glas in plat, hagelwit plastic werden uitgevoerd. De woning meet amper dertig vierkante meter, keuken, woonkamer, slaapkamer. Hij betrok deze woning in de lente van 2013. Van het leven dat aan die datum voorafging weet ik niets. Van het leven dat op die verhuizing volgde evenmin.
Volgens de Burgerlijke Stand zijn vader en moeder beiden overleden, er is geen verdere familie bekend. Hij werd op 17 mei door de politie van zolder gehaald. Hij had zich daar opgehangen. Hij heeft er een week of drie gehangen. Hij woonde eenhoog. Maar hij huurde bij die woning maar liefst twee zolders, vertelt Woningnet, waar de woning als ‘niet beschikbaar’ wordt vermeld, en binnenkort dus weer wel beschikbaar. Bij die ’twee zolders’ stel ik me kleine kamertjes zonder enige voorziening voor, onder de kale betimmering waarop dakpannen rusten, waar door de spleten heen de hemel kiert.
Als het heel hard regent word je nat.
Hij droeg een lange baard, was geïnteresseerd in het Boeddhisme, wat dan weer met die baard vloekt, een beetje monnik scheert zich kaal. Het zijn de valse goeroes, de sannyasins, voornamelijk afkomstig uit het Hindoeïsme, die de lange baarden dragen. En het is die godsdienst die aan de oorsprong van dat door ons veel vriendelijker beoordeelde Boeddhisme lag. Zoals het Christendom er eerder dan de Islam was. Daarmee bedoel ik verder niets.
Een portret van de Dalai Lama sierde zijn keurige, eenvoudige woonkamer. Hij moet de laatste periode van zijn leven in de war zijn geweest, in zijn huis werd naast een aantal boeken over het Boeddhisme en een kalender waarop hij nauwkeurig bijhield welke taken hij te vervullen had – maandag: was doen, woensdag: naar de markt – een notitieblokje gevonden waarin hij telkens dezelfde mantra noteerde, grotendeels onleesbaar.
Op de achtergrond hoor ik Marijke praten, kennelijk souffleert ze Ali in zijn gesprek met mij, maar ik kan haar niet verstaan. Ik vraag wat hij noteerde, Ali zegt dat de aantekeningen niet te ontcijferen zijn, op de achtergrond weer de stem van Marijke. ‘Kunt u haar verstaan?’ Dat kan ik niet. Hij geeft de telefoon aan haar over. Ze leest voor: ‘We hebben de grens bereikt. We hebben de ijskap gezien.’
De rest is onleesbaar, ook voor haar.
De eerste keer dat hij deze mantra noteerde was op 9 februari, de laatste keer dat hij dit opschreef was op 29 april. Dus heeft hij een paar weken op zolder gehangen. ‘Dat nemen we aan,’ bevestigt Marijke: ‘Het lijk verkeerde in verregaande staat van ontbinding.’ Maar toen ze op huisbezoek gingen was de zolder niet toegankelijk, die was in opdracht van de politie dichtgetimmerd. Ze geeft de telefoon terug aan Ali: ‘Het is zijn zaak.’
Later vind ik dat er op 23 april om 16.58 uur een ambulance met grote spoed is uitgereden naar zijn adres, althans, bij de melding wordt het benedenhuis als bestemming opgegeven, of er daadwerkelijk iemand is meegenomen vertelt het bericht niet.
Het lijk is kort na de zeventiende mei overgebracht naar een koelcel bij de VU en werd een paar dagen later vrijgegeven. En nu moet hij dus begraven worden. Ali verstrekt de dag, de tijd en de plaats van het afscheid. Als ik heb opgehangen, laat ik google op hem los: niets. Niet op naam, al barst het van de mensen die zo heten. Niet op politieberichten, op lijkvinding, op varianten daarop. Ik schakel over op Boeddhisme en de Dalai Lama, zoek of het mantra dat hij zo vaak noteerde met religie in verband te brengen is, maar vind niks dat in de buurt komt, zoek op hoe men over zelfmoord denkt.
Ik lees over de vier Nobele Waarheden: Er is lijden en ontevredenheid in het leven. Er is een oorzaak voor dit lijden: verlangen. Er is een einde aan dit lijden mogelijk. En er is een weg die hier naartoe leidt: Het Achtvoudige Pad. Het bevat aanbevelingen als juiste intenties, juiste aandacht, juist spreken, juist handelen, juist levensonderhoud en veel mediteren. Het achtvoudige pad wordt gezien als een pad naar de verlichting, maar veroorzaakt niet de verlichting, net zoals een pad naar de berg kan leiden, maar deze berg niet veroorzaakt.
Wie erover denkt om zelfmoord te plegen, moet zich ervan bewust zijn dat de volgende wedergeboorte zeer pijnlijk zal worden. Zelfmoord is gewoonweg een slecht idee en – boven alles – biedt het geen oplossing voor de langere termijn. Vanuit een boeddhistisch oogpunt kan men het alleen maar afraden, omdat zelfmoord een gewoonte creëert om het in toekomstige levens weer te doen. Dit verklaart ook waarom veel suïcidale mensen ‘verliefd zijn’ op deze gedachte en vaak, in weerwil van zorgzame pogingen van familie en vrienden, of vele uren van behandeling, het idee simpelweg niet meer los kunnen laten. Bij elke zelfdoding worden de vooruitzichten voor gunstige leefomstandigheden in de toekomst verergerd, omdat men direct ingaat tegen de eigen boeddha-natuur.
Anderzijds, denk ik, brengt wie alleen is en de hand aan zichzelf slaat anderen geen onmiddellijke schade toe. Er waren namelijk geen anderen. En dat strookt weer met dat belangrijke gebod: ahimsa. Breng een ander geen schade toe. Veeg je pad voor je per ongeluk een mier dood trapt.
Het wordt vrijdag, ik fiets ruim op tijd naar de begraafplaats. Ik heb twee muziekstukken bij me gestoken: ‘Ik zou wel eens willen weten’ van Jules de Corte en ‘Close Watch’ van John Cale. Pas toen ik aan dat stokoude lied van Jules de Corte dacht, lukte het me mijn gedicht te schrijven. Maar ik had het alleen op elpee, en een elpee kun je op de begraafplaats niet draaien. Maar het lukte het nummer van de elpee op een audio-cd over te zetten, een bijna vergeten medium, dat al jaren tussen de in onbruik geraakte audiotoren staat te verstoffen, en wonder boven wonder: dat systeem werkte nog.
Eind mei en het had best een paar graden warmer mogen wezen, maar het regent niet. Als ik over de dijk de begraafplaats nader, ontwaar ik voor me de gestalte van Ali Mahmood, die ook is komen fietsen. We parkeren naast elkaar, er staan nieuwe, betere fietsenrekken. Ik ben blij dat hij gekomen is, is er tenminste iemand. Jacqueline Degenkamp komt ons begroeten. We wisselen beleefdheden uit. Dan komt ook de lijkauto voorrijden en posteren we ons bij de ingang van de aula om de dode te begroeten, de uitvaartleidster en de dragers.
We hebben nog altijd tien minuten over, als de kist de aula is binnengebracht, bedekt met een fraai bloemstuk, rode rozen, mooie rozen, dure rozen. We kletsen onze tijd aan stukken. Ali vertelt over zijn dochter, haar man, zijn eerste kleinkind – hij zal vanavond de eervolle functie van oppas-opa uitoefenen. Zijn dochter is patholoog, de appel is niet ver van de stam gevallen. Ali vraagt of ik nog geen opa ben, ik zeg dat ik hoop dat zulks nog heel lang gaat duren, voor ik opa word. De uitvaartleidster komt ons halen voor de dienst, we schrijden de aula binnen, ik schuif het voorste bankje op links in, waar Ali doorgaans zit, hij schuift in op rechts, zo verdelen we ons. Het Air van Bach klinkt op.
Dan sta ik op, buig voor de kist en lees mijn gedicht voor.
*
Meneer,
u schreef op uw kalender
wat de dag u brengen zou: maandag wasdag,
op woensdag de markt, u heeft in ieder geval
aandachtig geleefd. U ruimde netjes op.En u noteerde, tussen februari en april
steeds dezelfde boodschap die mij maar niets vertellen wil:
We hebben de grens bereikt. We hebben de ijskap gezien.
Nu ja, die grens is duidelijk, maar dan de ijskapbetekent die dat u niet smelten wil?
Stond die misschien symbool voor de kou in uw ziel?
Of voor de angst dat de aarde op zou warmen
tot onze polder zou overstromen?Och arme. Wilde u het zover niet laten komen?
Koos u daarom hoog en droog voor de zolder?
Hoe dan ook, u overschreed de grens, ik groet u
voorzichtig, aandachtige mens.F.
*
Ik schuif het gedicht onder de bloemen op de kist, laat mijn hand er even op rusten.
Jules de Corte zingt dat hij wel eens zou willen weten waarom de bergen zo hoog zijn, en de zeeën zo diep, en de wolken zo snel, en de mensen zo moe. Ach, ze zijn al zo lang onderweg naar de vrede toe, daarom zijn de mensen zo moe. Ja, zo had ik dat precies bedoeld. Op de achtergrond van de cd knettert zachtjes het haardvuur van de oude elpee mee.
Dan zet John Cale in: ‘Never win and never lose. There’s nothing much to choose, between the right en wrong. Nothing lost and nothing gained. I keep a close watch on this heart of mine…’ De uitvaartleidster komt naar voren, we gaan staan, als op de automatische piloot en even later lopen we plechtig, onze voetstappen gemeten op de plechtstatige maat der muziek naar buiten. Zwijgend bereiken we het graf, zwijgend slaan we gade hoe de kist wordt geplaatst, hoe een enkele roos van het bloemstuk wordt geknepen, hoe de kist even later met die roos op het in vieren gevouwen papiertje daalt, zwijgend werpen we een hapje zand op de kist, geen woord, geen woord.
Op de terugweg naar de koffiekamer nemen we ons opa-gesprek weer op, hoe blij we zijn met onze kinderen, die het zo goed doen, in de wereld. We zullen wel trots zijn. ‘Een goede opleiding is belangrijk.’ In de koffiekamer treffen we de dragers weer. Eén van hen vertelt dat er een graf op de begraafplaats is dat in de oorlog als schuilkelder heeft gediend – een omineuze plek om je te verbergen. Deze drager vertoont treffende gelijkenis met Frans Timmermans, onze gewezen minister van Buitenlandse Zaken. Dat vertel ik hem. Al snel neemt Ali afscheid: er liggen nog negen zaken op hem te wachten. Er is veel werk aan de winkel. Als ook ik afscheid neem, bedank ik meneer Timmermans voor zijn komst, ‘helemaal uit Europa’.
© voor gedicht en verslag: F. Starik.
+