Eenzame uitvaart #154, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 154
I.M. W. S., 27 januari 1937 – 24 september 2012
Begraafplaats St. Barbara, dinsdag 2 oktober, 15 uur
Dichter van dienst: Rob Schouten

Mevrouw S. werd geboren in Amsterdam, en stierf in haar woning aan de Berberisstraat in Amsterdam-Noord. ‘Beneden was alles heel netjes,’ vertelt Ali Mahmood. Hij heeft samen met zijn chef Bert Kiewik de woning bezocht. Ze zijn maar heel kort gebleven. Boven, in haar slaapkamer, waar ze naar schatting van de politie zo’n vijf maanden dood in bed heeft gelegen. ‘De stank was niet te harden,’ vat Mahmood zijn bevindingen samen. Het matras waarop ze al die tijd heeft gelegen, ontbrak, ook was er een groot gedeelte uit het tapijt gesneden. De politie heeft haar op 24 september om 21 uur dood aangetroffen. In eerste instantie is ze naar het VU ziekenhuis vervoerd, daarna overgebracht naar Uitvaartcentrum Zuid, waar ze op haar uitvaart wacht.

Er is geen familie gevonden. Mevrouw S. is kort getrouwd geweest, van 1993 tot 1996, met een meneer van Marokkaanse afkomst, meneer Mahmood vermoedt, op aangeven van de politie, dat het een schijnhuwelijk betrof, voor een verblijfsvergunning moet je toevallig tenminste drie jaar getrouwd zijn geweest, maar heeft anderzijds een foto gezien waarop ze heel gelukkig leek. Ze heeft een uitvaartverzekering in natura. Er is geld genoeg, armlastig was ze niet.

Omdat meneer Van Bokhoven maar liefst vier weken vakantie heeft, zal Mahmood niet naar de uitvaart komen: hij moet zijn kop maar net boven water houden en zwemmen, legt hij uit. Maar hij zal Bert Kiewik vragen of die tijd heeft naar de uitvaart te komen. ‘En anders bent u de baas, meneer Starik.’ Ik weet al wie ik voor deze uitvaart zal vragen.

De zondag voorafgaand aan de uitvaart tref ik Kiewik bij de première van de documentaire die Astrid Bussink over de eenzame uitvaart maakte: Poule des doods.
Na afloop komen we te spreken over mevrouw S. van aanstaande dinsdag. Hij vertelt over het keurige, maar sterk verouderde interieur van haar woning. Dat hij per ongeluk nog in iets van haar is gaan staan, hij had gelukkig wel zijn slofjes aan. Daarmee bedoelt hij van die ziekenhuisachtige hoesjes die je over je schoenen heen kunt trekken. Die behoren tot de standaarduitrusting van het huisbezoek. Dat hij de administratie mee naar buiten heeft genomen om die op de achterklep van de auto uit te zoeken, dat hij gordijnen zag bewegen in die stille straat, maar dat er niemand naar buiten kwam om eens te vragen wat is er aan de hand? En dat in Noord, een buurt die toch bekend staat om haar sociale controle, meent hij.

Dat je, als je door de brievenbus zou kijken, een enorme stapel post zag liggen, zo hoog opgetast dat de deur niet eenvoudig open te krijgen was. Over de wezenlijke onvoorstelbaarheid dat er niemand in die stille straat, vijf maanden lang niet, ooit heeft gedacht: waar zou die mevrouw gebleven zijn? Kleine, gehorige rijtjeshuizen, arbeiderswoningen, of hoe men in de jaren twintig over de huisvesting van de arbeider dacht, waar hij recht op had: een huisje met een schuin dak en een schoorsteen erop. Hij gelooft wel dat mevrouw van haar echtgenoot heeft gehouden: in haar kamer hingen spreuken uit de Koran, en dan waren er die foto’s uit een periode in haar leven dat ze er heel gelukkig uitzag, met haar echtgenoot. Ze hadden echt plezier.

De volgende middag geef ik Rob Schouten de nieuwe informatie door. Rob heeft zijn gedicht inmiddels gereed.

Dinsdagmiddag treffen we elkaar op de begraafplaats, onder een herfstige zon. Acht dragers staan klaar bij de poort, ik zie Rob op een bankje zitten, de familie Degenkamp schoolt bij elkaar, de oude meneer Degenkamp draagt een soort duikbril over een tranend oog, ik doe maar net of ik dat even niet zie – we kletsen wat over de documentaire, en dat die echt wel mooi geworden is, dat we binnenkort in De Balie het tienjarig bestaan van de eenzame uitvaart gaan vieren, omdat er niets te vieren valt.

Rob Schouten voegt zich bij ons. Kiewik arriveert eveneens. De uitvaartleider, hoed in de hand. Ik geef hem de muziek die ik heb uitgezocht, we overleggen over de volgorde. Richard Degenkamp vertrekt naar de aula om de muziek in te laden, Jacqueline Degenkamp heeft dingen op kantoor te doen, Bert Kiewik vertelt nog eens wat hij zondag al met mij deelde, en wat ik, voor zover ik dat onthouden had, met Rob deelde, onder de aansporing: ‘Bel Kiewik op, die weet meer en wil meer vertellen.’

Ze is niet in bed gestorven, ze heeft al die maanden op de overloop gelegen. Op haar slaapkamer stonden bloemen, mooie bloemen. Kunstbloemen bederven niet. En twee Boeddhabeelden, fraaie Boeddhabeelden, niet van dat Blokkerspul. ‘Ze spraken me echt aan,’ vertelt Kiewik. En dan nog die spreuken uit de Koran.

Rob vraagt om een pen. Hij moet het woord bed door het woord overloop vervangen. ‘Zo gemakkelijk is het dus, een gedicht schrijven,’ grijnst hij. We lachen allemaal. De uitvaartleider kijkt op zijn horloge. Hij heeft gelijk.

Randy Newman zingt voor ons dat hij naar huis gaat, met een dun, geknepen stemmetje, heel ontroerend. De uitvaartleider komt naar voren en zegt dat we bijeengekomen zijn om mevrouw W. S. te gedenken, en dat hij nu het woord geeft aan Rob Schouten. Hij kijkt ons allemaal aan, terwijl hij spreekt. Fijn dat er geen filmploeg staat. We hebben contact.

*

I.M. W. S.

Je had familie kunnen zijn, of hebben
maar het zat er niet in. Misschien heel even
lachte je naast iemand of was dat schijn?
verder heb je niet veel van je doen spreken

en in het damesblad kwam je niet voor,
maar op een ongeïnteresseerde dag
en zonder goede reden op de overloop
verongelukt heeft het niemand behaagd.

Nu hoeft van jou geen mens meer naar kantoor
of in een winkelruit zich spiegelen.
Aan wie nog dacht dat je er was ben je ontsnapt.

Voed maar weer wortels en gedraag je kosmisch;
waar nergens camera’s zijn aangebracht
kun je weer worden wat je altijd was.

*

Bill Fay zingt dat je vrede met jezelf moet hebben, vrede. Dan komt de uitvaartleider nogmaals naar voren om het laatste muziekstuk aan te kondigen, alsmede het feit dat de dragers aanstonds zullen binnenkomen, ‘om mevrouw voor de laatste keer op handen te dragen’. Er zijn acht dragers, de verzekering is gul geweest, het bloemstuk is samengesteld uit kostbare orchideeën, van die bloemen die er uitzien alsof ze wel een vlieg zouden lusten, wanneer die voorbijkwam, dat je denkt, nou, dat zal de bloemist een lieve duit hebben opgeleverd, zo zijn we nu eenmaal geconditioneerd. Lief duitje.

Kyteman speelt Intro, van zijn laatste plaat, dat is zo prachtig, die verloren trompet, dat de dragers de choreografie van de muziek lijken te begrijpen: alle bewegingen vallen samen met de bedoeling van de muziek, de uitvaartleider wacht zorgvuldig het moment dat de muziek even terugneemt om zijn ‘Heren alstublieft’ uit te spreken, de dragers schouderen de kist exact op het moment dat de muziek weer aanzwelt, om op de laatste tonen van deze door God gegeven muziek de aula uit te marcheren, precies in de maat. Op handen gedragen, mooi is dat. De herfstige zon heeft plaats gemaakt voor een dreigend wolkendek. De jonge meneer Degenkamp heeft een paraplu bij zich gestoken. Hij gaat ons voor.

We wandelen achter de kist aan, naar het graf. De uitvaartleider spreekt de hoop en de verwachting uit dat mevrouw S. hier haar ongeschonden grafrust zal genieten, we werpen een schepje zand, we buigen voor de kist, onder de koffie bespreken we hoe prachtig de choreografie van het wegdragen van de kist op het laatste muziekstuk geschreven leek, en als de oude heer Degenkamp zich bij ons voegt, bespreken we de halve duikbril die op zijn oog zit vastgeplakt. ‘Ik kon de krant niet meer lezen. Er bleek vocht achter mijn oog te zitten.’ Hij verhaalt smakelijk hoe men in het ziekenhuis, door een naald in zijn oog te steken, dat vocht heeft weggezogen. We deinzen allemaal achteruit. Een naald in je oog. ‘Nee hoor, je voelt er bijna niks van, een prik in je arm is nog pijnlijker,’ vertelt meneer Degenkamp opgewekt.

We bespreken het feit of de veronderstelling dat dichters slechts zelden rijvaardig zijn, terwijl Rob Schouten maar liefst drie automobielen bezit, in één waarvan hij aanstonds weer weg zal rijden, waar meneer Starik het met de fiets moet stellen, doe maar duur.

(C) voor gedicht: Rob Schouten
(C) verslag: F. Starik