Eenzame uitvaart #150, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 150
J. H. H., 4 juni 1958 – 8 augustus 2012
dinsdag 21 augustus, 9 uur, begraafplaats St. Barbara
dichter van dienst: Wim Brands

Woensdagochtend. Telefoon. ‘Private,’ meldt het schermpje. Dat kan twee dingen betekenen: iemand gaat me iets proberen te verkopen. Of het is de Dienst. Ali Mahmood.
Die is het. Hij vraagt of alles goed met me is. Ik zeg dat alles goed is. Dan excuseert hij zich voor zijn afwezigheid maandag, bij de uitvaart van meneer de V. ‘Om negen uur was alles nog goed,’ legt hij uit, ‘maar toen kwamen er ineens vier meldingen binnen.’
Waaronder deze, dus, begrijp ik. H. J. H. Mijn geboortejaar. Een tijdgenoot. Gevonden door de politie op 8 augustus. Hij heeft drie à vier weken in zijn woning op het Barentszplein gelegen.

Mahmood heeft de woning bezocht. ‘Stinkend, plakkerig,’ omschrijft hij: ‘Scud-raketten.’
‘Scud-raketten?’ herhaal ik, niet begrijpend. ‘Scud-raketten,’ bevestigt Mahmood: ‘Die werden gebruikt in de oorlog, in Irak.’ Mahmoods oorlog, dat weet ik, maar dat verklaart nog niet waarom meneer H. uitgerekend die raketten in zijn kleine benedenwoning bewaart. ‘Vliegen,’ legt Ali dan uit, ‘van die grote, zware, zwarte vliegen.’

Op zich een nette woning, met spullen, maar de politie was er op zoek geweest, had alles overhoop gehaald, dus was het toch een rommeltje. Meneer is vanuit de woning naar het VU overgebracht en van daar uit naar Uitvaartcentrum Zuid. En daar wacht hij nu op zijn uitvaart. Hij is twee keer getrouwd geweest, beide exen verblijven in Duitsland, niet traceerbaar, volgens de politie. Hij heeft een zoon, zonder vaste woon- of verblijfplaats, die zwerft door Venlo, vlakbij de Duitse grens.

Ali vond via het bevolkingsregister uit dat zijn moeder nog leeft en dat er drie broers zijn. Met een van die zoons heeft Mahmood gebeld. ‘Die maakte een boos geluid,’ zegt Ali. ‘Hoe komt u aan mijn nummer?’ Dat legt hij uit. En dat hij nu eenmaal verplicht is te melden dat er een familielid gestorven is, ook al vindt dat familielid dat niet leuk. Maar dit familielid wil er niks mee te maken hebben. En ook de andere broers niet, en ook moeder niet. Mahmood denkt wel te weten hoe dat komt: in de woning trof hij heel veel vrouwenkleren, ‘seksdingetjes en voorwerpen,’ omschrijft hij voorzichtig. ‘Maar zet u dat maar niet in het gedicht.’

Op Google streetview zie ik in zijn raam vier witte potten met uitgemergelde planten staan. Op de hoek is sigarenmagazijn KAPITEIN gevestigd, de naam geheel in kapitalen, daar zou ik even langs kunnen fietsen. Maar ik hoop eigenlijk, ook al is het hoogzomer en vakantie, een andere dichter van dienst bereid te vinden: er zijn zes dagen te gaan tot de uitvaart, ruim de tijd. Ik tref dichter van dienst Wim Brands online, terwijl hij op vakantie in de Achterhoek is, maar hij komt zondagavond al weer terug. Hij heeft tijd.
‘Kom maar door met de gegevens.’ Dat doe ik. Doorkomen met de gegevens. Ik bied aan later deze middag even bij KAPITEIN langs te gaan.

“Ben even bij KAPITEIN langsgefietst. Wordt uitgebaat door een vermoeid ogende Indiase man, hoe noem je dat, iemand uit India. Hij hing rond voor zijn eigen winkel, in gesprek met vrienden, in een onverstaanbare taal. Heet dat niet Farsi?
‘Heb je iets gehoord van de buurman, hier verderop?’ vroeg ik.
‘Ja. Die is dood. Drie weken. Ik dacht dat hij op vakantie was.’
‘O?’ vraag ik voorzichtig.
‘Hij kwam hier elke week. Voor elixer. Moest ik speciaal voor hem bestellen.’
‘Elixer?’
‘Hij was de enige hier in buurt die dat rookt. Zware shag.’
De winkelier tovert een onverkocht gebleven & onverkoopbaar geworden pakje Elixyr uit zijn voorraadrek. Dan roept hij iets voor mij onverstaanbaars naar zijn vriend buiten. Daarvandaan komt antwoord. Kennelijk beschouwt hij ons gesprek als beëindigd.

Meneer H. kwam dus elke week een hele slof halen. Een slof, dat zijn tien buideltjes, elk goed voor vijftig sigaretten – heel voordelig, de prijs staat er groot op – voor zeven dagen. Hij moet weinig anders gedaan hebben dan dit: rollen, roken, doven. Ruim zeventig stuks per dag. Voor zijn raam hangen paarse gordijnen, gouddoorweven.
De witte potten van streetview staan er niet meer. Bij zijn deur geen naam.

Ik besluit dat ik hoe dan ook Alabama Shakes voor J. zal draaien. Muziek voor zware rokers. You Ain’t Alone. Daarna wacht ik tot het dinsdag is geworden. Tuesday, van Paul Buchanan, weet ik dan. Een fijn instrumentaaltje van Patrick Watson, Hommage. Het wordt dinsdag. De temperatuur is gedaald naar aanvaardbare proporties voor de tijd van het jaar, als ik om half negen mijn woning verlaat om bedaard naar St.Barbara te peddelen, zou je het met enige goede wil koel kunnen noemen, en ofschoon de zon schijnt, is het licht heiig in het park. Op de begraafplaats tref ik de uitvaartleider, Wim Brands, Bert Kiewik van de Dienst en de jonge meneer Degenkamp, die ik de cd’s die ik bij me heb gestoken overhandig. Nummer 5, nummer 12, nummer 5, wijs ik. Hij verdwijnt om de cd’s in de installatie te laden. Al spoedig is het tijd om de dienst te beginnen. De dragers nemen plaats in de zaal, wij doen dat ook. Ik schuif met Wim op rechts de bankjes in, Kiewik zet zich op links. Muziek. Wim spreekt.

*

Laat me je vertellen over Homer & Langley, twee broers die in New York woonden,
de een was blind de ander sleepte buiten naar binnen

totdat hun huis een dichtgegroeide wereld was
waarin de blinde niet meer hoefde te tasten.

Stel je nu de gemeenteman voor die beide broers dood vond
in dat overvolle pakhuis, hun spullen bekeek en

een verhaal wilde vertellen. Maar welk? Zo sta ik in gedachten in jouw Amsterdamse woning
en kijk naar wat je had, het is me verteld, en probeer te horen van welke levens het huisraad getuigt.

Nee, je hoeft je gedroomde leven niet meer te ontkennen. Laat me je vertellen over Homer & Langley:
de een dacht op een dag weer te kunnen zien, de ander meende een krant te

kunnen maken waarin alles zou staan. Voor eeuwig. Dus natuur¬lijk had ook jij
een droom, hoe groot of klein ook, een droom waarvan je exen

die in Duitsland wonen misschien geen weet hadden, je broers ook niet,
laat staan je zoon die naar het schijnt dakloos door het land zwerft zoals

jij dat door je woning moet hebben gedaan. Wie weet een droom die je soms als
je in de spiegel keek zag.

Mag ik? Waarin je een vrouw was die op een mooie dag het huis verliet, de buren groette,
en het zonlicht in je glazen je ogen dwong om zich gelukzalig te sluiten

voor een nu eens niet bedreigend buiten

*

Lange, meanderende regels, zinnen, rijgen zich aaneen. (Het is nooit helemaal te voorspellen hoe Blogger de regels afbreekt, wanneer ik die hier publiceer, waardoor het gedicht typografisch verminkt op uw beeldscherm verschijnt, waarvoor excuses). Muziek. Muziek. Naar buiten. Wandeling, zwijgend. Kist daalt. We nemen afscheid. Schepje zand. Koffie. Meer koffie. We krijgen er een koekje bij aangeboden, een koekje uit een trommel, alsof het een persoonlijk geschenk van de koffiejuffrouw betreft. Haar trommel. Ze is vanmorgen op een scooter gekomen, zo’n retro-model waar je geen helm bij op hoeft. Ze had een rugzakje om, daar zat misschien de trommel in. Als we afscheid nemen treffen we een echtpaar op een bankje, dat Wim begroet met: ‘Kijk, dat is de stadsdichter!’ ‘Nee,’ zegt Wim, en wijst op mij: ‘Dat is de stadsdichter.’ ‘Was,’ vul ik aan.
‘Maar u kennen we ook,’ houdt het echtpaar vol. ‘Bent u wel eens op de televisie?’
Dat is hij. Het echtpaar is tevreden. ‘Dan hebben wij u daar gezien.’
Twee vliegen in één klap. ‘Dat heb je met de televisie,’ legt het echtpaar uit: ‘Wij kunnen u wel zien, maar u kunt ons niet zien.’
‘Daar zou ik maar niet zo zeker van zijn,’ vindt Wim. Het echtpaar lacht voorzichtig. Ze zijn er ineens niet meer zo zeker van.

(C) voor gedicht: Wim Brands.
Verslag: F. Starik