Eenzame uitvaart #129, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 129
Onbekende vrouw
Dichter van dienst: Maria Barnas

Ali Mahmood meldt, woensdagochtend: ‘Goeie, ehm, morgen.’ Hij weet niet zeker of het al middag is, Ali begint graag vroeg, rond zes uur ‘s ochtends zit hij op zijn post. Tegen tienen, als hij mij belt, is het voor hem al bijna middag geworden. ‘Onbekende vrouw,’ barst hij dan los, ‘gevonden in het water van de Kostverlorenvaart ter hoogte van de Geuzenkade, op 25 april.’ Hij noemt het lichaam ‘niet geïdentificeerd’. Ze is tussen de twintig en vijftig jaar oud, meent de politie, hoogstwaarschijnlijk uit Oost-Europa afkomstig, dit maakt men op uit de wenkbrauwen, die getatoueerd zijn. Dat doen vrouwen uit Oost-Europa. Eerst epileren, dan trekken ze een streep. Op de plek waar het haar zat. Netjes. ‘Geen lichamelijke kenmerken,’ somt Ali op, hij heeft het politierapportje erbij gepakt. ‘160 centimeter, 60 kilo.’ Een kleine, dunne vrouw. Meer twintig dan vijftig, schat ik. Ze wordt begraven op St. Barbara, dinsdag 10 mei, om 9 uur ‘s morgens. Dichter van dienst Maria Barnas neemt geen van haar kinderen mee.

De volgende ochtend belt Mahmood nogmaals: er zal een filmploeg meereizen. Het uur van de wolf. De vrouw is meermalen op televisie getoond: op zoek naar een aanknopingspunt. Opsporing verzocht, AT5, dat werk. Het uur van de wolf belooft een lange documentaire te maken over drie eenzame uitvaarten, geanonimiseerd, het hele circus, van melding tot huisbezoek, van uitvaartcentrum tot graf. Dit is al een jaar lang aangekondigd, de documentairemaker, Astrid Bussink, heb ik leren kennen als een serieuze, zelfbewuste vrouw. ‘Kom vroeg,’ heb ik haar gevraagd, ‘dat alles er in één keer goed opstaat, dat we niet telkens hetzelfde hoeven overdoen, in ons toneelstuk.’ Dat belooft ze. Ze kent de reserves aangaande de aanwezigheid van camera’s bij eenzame uitvaarten. Daarop bel ik Maria Barnas, om te vragen of het goed is: ‘Je kunt er nu nog uit.’

‘Ach, ik vind het toch al een ongemakkelijke toestand, dus dat kan er ook nog wel bij,’ oordeelt ze. Het is haar tweede uitvaart pas, ik dacht dat ze er veel vaker een had gedaan. Dinsdagochtend, bewolkt. Kwart voor negen kom ik aan, en inderdaad, de filmploeg staat er al, de dragers aan de poort. Verder niemand. Even later komt Maria aanfietsen, helemaal tot aan de aula, waar ik mij heb geposteerd in afwachting van. Ik zeg dat ze haar fiets in het rek moet zetten. Het is toch een raar gezicht, als er een fiets tegen de aula staat geleund, waneer je iemand gaat begraven. Ze rijdt bijna de poort weer uit, ik wijs waar het rek wel staat, daar, dan stuurt ze bij en vindt de juiste plek.

Daar is ook de oude meneer Degenkamp. ‘Is het nou nog geen augustus?’ vraag ik. ‘Wil je me weghebben soms?’ grijnst Degenkamp. ‘Onder de zoden? Ik wil niet onder de zoden, maar onder een deksel. In de kelder, waar de aardappels liggen,’ grapt hij. Dan wijst hij naar de filmploeg. ‘Je zou toch denken dat de mensen het zo langzaam aan wel eens gezien hebben.’ De uitvaartleidster komt uit de koffiekamer. Degenkamp wordt gekust, wij schudden handen.

De witte dienstauto bevat het gezelschap van de Dienst, chef Kiewik is natuurlijk meegekomen, Van Bokhoven is er bij, en een stagiaire die zich voorstelt als Maria. Nu hebben we al twee Maria’s. ‘Ze komt uit Spanje,’ vertelt Kiewik. Maar ze spreekt perfect Nederlands en studeert culturele antropologie. Aha. Een onderzoeksgebied. Fascinerende wereld, vindt ze. Ze is De eenzame uitvaart aan het lezen. Prachtig vindt ze het. Vol van liefde. En ze moet ook heel vaak lachen. Lachen en huilen tegelijk, eigenlijk. Het wordt bijna ongemakkelijk. Andere Maria maakt het erger, met de opmerking over dat ze op het moment dat ze de melding kreeg even in paniek dacht van o dan moet ik een oppas voor de kinderen regelen zal ik ze niet…en dat ze vervolgens dus de regel terugkreeg: ‘Dichter van dienst Maria Barnas brengt geen van haar kinderen mee.’ Ik zeg niets. De uitvaartleidster vraagt naar de muziek. Ik heb drie nummers meegebracht. Wijs ze aan op de cd. Ze heeft zelf ook wat uitgezocht, zegt ze dan. ‘One day I’ll fly away,’ van Randy Crawford. Dat nummer heb ik lang niet gehoord. ‘Dat gaat over weggaan,’ legt ze uit. Oké. Die zullen we dan als laatste draaien.

Het begint heel zachtjes te regenen, als de lijkwagen arriveert, het dankbare camerashot.
Dan rijdt er nog een auto de begraafplaats op, er komen twee dames uit, die met gezwinde pas doelgericht op de aula aflopen. Flinke, pittige vrouwen. De feminisering van het politievak, stel ik traditiegetrouw vast. Kiewik begroet ze als eerste, legt uit wat er allemaal staat te gebeuren, vraagt of ze er bezwaar tegen hebben in beeld te worden gebracht, dat hebben ze, ze willen niet herkenbaar in beeld, maar van achteren mag wel, vinden ze. Niemand kent zijn eigen achterkant immers. Zelf zie je toch ook alleen de voorkant, als je in de spiegel kijkt? Er moet gefilmd worden, verklaart Kiewik: ‘Stel dat er familie gevonden wordt. Dan kunnen ze toch zien hoe het allemaal gegaan is.’

Even later gaan we allemaal langs de camera naar binnen. De dragers zitten al, halverwege de aula, alle vier op rechts. Van Bokhoven schuift met Kiewik en nieuwe Maria op links de bankjes in, dat betekent dat andere Maria en ik op rechts moeten zitten, dat is goed. Het evenwicht, dat is belangrijk. Nu stil blijven zitten. Laat de mensen maar denken dat ze naar een foto staren met muziek erbij. Een dodelijk saaie videoclip. Ave Verum Corpus, Mozart. Een rijtje mensen, op de rug gezien. Als de clip eindelijk is afgelopen kijkt Maria naar mij, ja, knik ik, het eerste muziekstuk is nu echt afgelopen, ze neemt plaats achter het katheder, een woord waar ik altijd heel erg bij moet nadenken, dat het geen katheter wordt. Ze spreekt, zacht, berustend, maar scherp gearticuleerd. Het is maar goed dat ze een bomgordel om heeft met een microfoon erin verborgen.

OEFENING

Ze was aan de overkant heel duidelijk
te zien daar bij dat eiland. Een harde stroming

trok haar mee naar hier waar drie vaarten
samenkomen weet een vrouw met een witte hond

die haar als aarzelend naschrift volgt. Ja hier.
Hier was het knikt een lange jongen met een vuilniszak.

Ik heb het gezien. Agenten leunden tegen dat hek
en er lagen duikers in het water. Het was zo kalm

ik dacht het is een oefening. Een eend schalt
onophoudelijk alsof hij iets wil betekenen

in deze voorstelling. Er is koelte onder een treurwilg
die op andere wilgen langs de kade lijkt.

Ik zoek een naam voor een vrouw die aanstroomt
in het grijze water van de dood.

© Maria Barnas

Ze legt haar gedicht in vieren gevouwen voorzichtig op de kist. Als tweede muziekstuk koos ik Mark Hollis, met The colour of spring, lente immers. Meer op sfeer dan op betekenis, de tekst wordt tamelijk onverstaanbaar gezongen. Forget our fate, dat gaat nog wel. En ergens middenin haal je die lentekleur er ook wel uit. Maar ook als je de tekst opzoekt valt er weinig chocola van te maken: ”Forget our fate,’ the pedlar sings. Set up to sell my soul, I’ve lived a life for… And yet I’ll gaze at The colour of spring, Immerse in that one moment, Left in love with everything. Soar the bridges that I burnt, One song among us…’ Mark Hollis, formerly of Talk Talk, een jaren tachtig synthetisch popbandje, dat ooit een album met dezelfde titel uitbracht als dat veel latere lied meekreeg. Enfin, zou Martin Bril dan opgemerkt hebben. Het werkt.

De kleur van de lente verschiet tot grijs water, het grijze water van de dood. ‘Dat water was echt grijs,’ zal ze later met enig ontzag over de grijsheid van het water vertellen, ‘echt grijs’. Dan mag Randy Crawford. Het nummer klinkt minder dramatisch, minder esotherisch dan het in mijn herinnering geworden was. Er zit eigenlijk een tamelijk opgewekt melodietje onder. Nog zo’n videoclip. Er zijn mensen om minder weggezapt. Dan komen de dragers naar voren, de uitvaartleidster knikt bemoedigend naar de kist. We staan recht. Daar gaan we, de camera voorop.

Als de stoet zich in beweging heeft gezet rent de cameraploeg over het naastgelegen pad een eind vooruit, kunnen ze ons daar opwachten. Raar gezicht, in de verte tussen de coulissen af en toe iemand voorbij te zien rennen, alsof ze daar verstoppertje aan het spelen zijn. Maar als we bij het graf aankomen staan ze klaar. Het is inmiddels echt hard gaan regenen, Degenkamp heeft paraplu’s verstrekt, hij heeft er nog wel tien, die staan achter, overgehouden aan Sam Kleppers begrafenis, vertelt hij trots. Hij verstrekt er twee minder dan er mensen zijn. Er staan negen mensen aan het graf, met zeven paraplu’s. Als we bij het graf staan, de uitvaartleidster heeft gesproken, komt Kiewik, die eerder elders onderdak vond, onder de mijne staan. Daar staan we, stil, in de regen. Mocht er een windvlaag opsteken, iets verschrikkelijks gebeuren, dan kan meneer Degenkamp nog drie overgeschoten paraplu’s overleggen, ten bewijze van de uitvaart van de beroemde crimineel Sam Klepper.

De kist daalt, één steek diep, maar eindeloos traag. Alsof je probeert op je horloge het bewegen van de minutenwijzer met je ogen te volgen. De kist is kletsnat; het zand valt als modder op de kist uiteen. Het in vieren gevouwen gedicht is aan het oog onttrokken.
We wandelen terug naar de koffiekamer. De filmploeg houdt zo’n hengelmicrofoon boven de gesprekken, die maar moeizaam vlotten. Ik zie dat Kiewiks jasje aan de linkerzijde donkergekleurd is van de regen. Mijn schuld. Ik heb de paraplu kennelijk meer boven mezelf dan boven hem gehouden. De twee Maria’s praten over huilen; dat zulks de enige menselijke activiteit zou zijn die niet cultureel bepaald is: mensen huilen in iedere taal hetzelfde. Terwijl er in de lach toch wel enige variatie valt op te merken. Daar gaat het van hahaha, en daar van hihihi. Of je wel of niet je tanden moet laten zien. Dat werk. Later proberen we het houten Klaas-effect. Dat je dus niks geks wilt doen, vanwege het idee dat je gezien en gehoord wordt, dat je dan veel strammer gaat lopen. Zoals het bewustzijn van dat wat je zomaar zegt, straks even zomaar kan worden uitgezonden op de televisie, wat je dan weer verhindert om gewoon te kletsen over wat er in je opkomt, op dat moment, nee, dat kunnen wij nog niet zo goed. Straks sta je daar bij een uitvaart over je voorgenomen vakantie te beppen.

De Maria’s redden zich nog het best. Als ik een eerste versie van dit verslag aan de oorspronkelijke Maria voorleg, vult zij aan: ‘De vrouw met de witte hond uit het gedicht die ik tegen kwam langs de Kostverlorenvaart vertelde me dat de dode vrouw met een enorme vaart kwam aangedreven, dat vond ik vreemd, een dode die een enorme vaart heeft. Ik was van plan het te gebruiken in mijn gedicht, maar dat is niet helemaal gelukt. Ze vroeg eerst: ‘Was het die vrouw met de rastaharen?’ En toen zei ik: ‘Ik denk het niet, ze denken dat het een Oost-Europese vrouw was. Maar er zijn vast ook Oost-Europese vrouwen met rastaharen.’ Waarop de vrouw zei: ‘O, dan weet ik wie je bedoelt, die was heel jong.’ Alsof er dagelijks drenkelingen aanspoelen op de Geuzenkade. Het gesprek over de houten Klazen ontstond door mijn vraag aan de Spaanse Maria of Nederlanders anders rond het graf staan dan Spanjaarden. En andere Maria vond van wel.’

Ja. Dat weet ik nog, dat andere Maria sprak over hard huilen bij het graf. Dat Spanjaarden theater maken. Ik zie dat de microfoonhengel nu boven ons hangt, dus ik zwenk mijn camera naar een van de politievrouwen. Zij staat vrij. Ze vond de muziek wat zwaar beginnen, maar daarna werd het toch heel mooi, en het gedicht, ook prachtig, en of ik dan bij de gemeente werk, en wie mijn opdrachtgever is, van die eenvoudige dingen, daarover praten we. Ik vraag naar de mevrouw die we hebben weggebracht. Of ze over haar nog dingen te weten is gekomen. Nee. Er zijn een paar tips nagetrokken, die niet tot resultaat hebben geleid. En ja, de mevrouw lijkt op de foto hooguit vijfentwintig, maar de marge wordt door de patholoog-anatoom altijd heel ruim gesteld: je wilt niets uitsluiten. Tunnelvisie, dat moet je voorkomen. Breed blijven kijken, dat is het beste. Zo nemen we afscheid: breed kijkend.

Buiten het bereik van het oog van de camera vertelt de uitvaartleidster over haar zoon, die op de Rietveld zit, en dat ze zelf ook bij de kunst betrokken is. Ze heeft laatst zelfs een performance gegeven, zo noem je dat toch? Ze spreekt het woord geaffecteerd uit, op zijn Frans, alsof het een vooroorlogs en exotisch ding betreft, dat bijna uitgestorven is. ‘Een performance,’ dat kan, oordeel ik, in Engelse tongval. Hoe dan ook, ze heeft laatst ergens opgetreden, in Club Trouw, en ze zal dat binnenkort nog ergens doen. De vlag waaronder heet Henk, ik ben er voor uitgenodigd, maar als de volgende performance plaatsvindt, ben ik onzichtbaar op vakantie.

© voor het verslag: F. Starik