Verslag eenzame uitvaart #201

Eenzame uitvaart nummer 201

I.M. R.L. van D.

Uitvaartcentrum Zuid, maandag 22 februari 2016, 10 uur

dichter van dienst: Jos Versteegen

 

 

De stad heeft koude hoeken

 

De vrouw van de traiteur had ‘iets’ geroken, ‘een lijkenlucht’. En zo’n lucht gaat niet goed samen met het bereiden en verkopen van voedsel. Ze waarschuwde de politie.

Na het telefoontje van de gemeente dat er een eenzame dode is gevonden die op 22 februari zal worden gecremeerd, ga ik even kijken waar hij woonde. Een nette, drukke straat tegenover de RAI. Daar, op de eerste verdieping, achter die dampige ramen, moet zijn flat zijn geweest. De traiteur zit er niet direct onder, maar iets verderop. De geur heeft een aardig afstandje weten te overbruggen.

Terwijl ik, fiets aan de hand, op de stoep sta te kijken, word ik aangesproken door een oudere dame die vraagt of ik ‘iemand zoek’. Ik geef uitleg. Dat er speciaal voor de eenzame dode een gedicht wordt geschreven, vind ze ‘fantastisch’. Ze streelt mijn arm.

Deze armstrelende vrouw zie ik niet terug op de uitvaart. Wel is daar F. Starik, coördinator van het project Eenzame Uitvaart en net terug van een vakantie op La Palma. Hij is flink gebruind. Heeft ‘heel veel boeken’ gelezen aan het strand. Zijn zwarte jasje is bezaaid met minuscule regendruppels, die een bijna feestelijk effect geven.

Net op tijd voor de ceremonie komen er twee vrouwen en een man het uitvaartcentrum binnen, compleet met bloemen.    De uitvaartleidster zegt dat we op de eerste verdieping moeten zijn, waar ze wat wierook heeft gebrand, want het rook er niet helemaal lekker. De buren, Starik en ik nemen plaats op de paarse banken van het langwerpige zaaltje, dicht bij de kist. Het eerste muziekstuk klinkt: ‘Ständchen’ van Schubert. Weemoed. Met strijkers. Van de cd And the band played on: muziekstukken die werden gespeeld op de Titanic.

Een van de buurvrouwen neemt het woord en vertelt over haar buurman, die zo aardig was en haar vaak hielp met de computer. Hij had dan soms, heel gezellig, de poes op schoot. En hij kon lekker koken. Niet dat de buurvrouw zijn eten ooit zelf heeft geproefd, dat niet. De lekkere geuren zweefden bij haar naar binnen. In zijn woning is ze nooit geweest.

Als tweede en laatste spreker lees ik mijn gedicht.

 

De beeldjes

 

 

Voor R. L. van D.,

geboren op Sumatra,

gestorven in Amsterdam

 

De stad heeft koude hoeken, zeggen ze,

ook in de lente en de warmste zomer,

met jonge moeders in de straat en winkels

die elk geluk op voorraad hebben.

 

Uw koude huis, het was een magazijn

van stof en rook en laatste adem,

en beeldjes van uw eiland in de zon:

geluk, misschien, maar oud of tweedehands.

 

Uw beeldjes wachten in kartonnen dozen,

ze zijn te koop, straks, voor een losse munt,

uw erfgenamen die de kou nog voelen

en die een zomer willen zonder eind.

 

 

Dan zingt Ella Fitzgerald het dromerige ‘Reaching for the moon’. Feller van toon is het afsluitende lied van Nina Simone, ‘I shall be released’.

In de koffiekamer komen we wat meer te weten over de dode. De buurvrouw die een toespraak hield, vertelt. De moeder van de overledene hielp hem met het huishouden. Misschien begon de grote vervuiling in zijn woning toen zij er niet meer was. Hij werkte op een bankkantoor, stelde daar misstanden aan de kaak en kreeg toen zelf problemen. Er werden processen gevoerd. Eén ding is duidelijk: hij heeft  zijn werkzame leven niet op een prettige manier afgesloten.

Hij raakte aan de drank. Zijn dag/nachtritme veranderde: hij leefde grotendeels ’s nachts, en sleepte dan met drankflessen. Soms maakte hij een val op de trap of in huis. Hij vergat een keer dat hij een kalfsmedaillon aan het bakken was. Die verkoolde in de pan. Aangebrande lucht in de flat, in het trappenhuis.

De spreekster vertelt ook over zichzelf: ze wil gecremeerd worden: ‘In de fik wil ik.’ Begraven is niks, dan komen de kinderen twee keer naar het graf kijken en dat is het dan. Bovendien kan het gebeuren dat je in de winter sterft, in zo’n geval moeten de begrafenisgangers in de kou bij je graf staan. Opeens wordt de vrouw onderbroken: haar mobieltje gaat over. Het blijkt een soort controle-telefoontje te zijn voor de andere, negentigjarige dame die ook is meegekomen. Is alles goed met haar? ‘Ja. We zijn nu bij een uitvaart.’ De negentigjarige zegt dat ze alleen op de wereld is. Geen familie, niemand. Zelfs haar bridgeclubje is er niet meer: allemaal dood.

We nemen afscheid, ‘tot ziens, wie weet’. Buiten regent het niet meer.

© voor gedicht en verslag: Jos Versteegen

 

 

+