Eenzame uitvaart #210 verslag

Eenzame uitvaart nummer 210
I.M. I. K.
Begraafplaats St. Barbara, maandag 12 september 2016, 10 uur
Dichter van dienst: Menno Wigman

Maandag, mail van Van Bokhoven: eenzame uitvaart van de heer I.K., meldt de statusregel van een verder leeg bericht. Ik bel hem. Hij zegt dat hij er nog mee bezig is. Ik bel je straks, belooft hij. Dat doet hij. Hij vraagt wat ik aan het doen ben. Niks, zeg ik, ik las de krant, in de zon. Heb je pauze, veronderstelt hij. Nou, ik was eigenlijk van plan vandaag even helemaal niks te doen. Dat kun je dus vergeten, grijnst hij hoorbaar door de telefoon.

Via de mail komt even later het ambtsbericht binnen. Het bericht opent met de naam van de rechercheur die de zaak onder zijn hoede nam. Bureau Meer en Vaart. En zijn telefoonnummer. Meneer I.K. werd geboren in Servië, op 1 januari 1980, in Novi-Sad. Hij eindigde in een bosje aan de Geuzenkade, daar werd hij gevonden. Hij had zich opgehangen, aan een touw, meldt het bericht erbij. Het staat er zo: ‘Zelfdoding. Ophanging. Touw.’ Het woord touw is omcirkeld. Op 13 juli werd hij zo aangetroffen. Zijn burgerlijke staat is onbekend. Een zus van hem woont in Engeland, ook haar telefoonnummer wordt vermeld. ‘Komt niet naar Amsterdam’, staat er prozaïsch bij geschreven. Geen legitimatiebewijs. Lichaam op 31 augustus vrijgegeven. Dat lichaam verblijft in een koelcel in het Vu-ziekenhuis. Nu nog wel.

Begraven, staat er. Drie keer licht-klassiek. Bloem. 5 koffie. Hoe dan ook, de man zal eenvoudig te googelen zijn. En dat is hij. Nieuwsberichten dat er een man dood is aangetroffen. Een politieverzoek om meer informatie. Er zijn enige tijd foto’s van de man online gezet, maar die werden, nadat zijn identiteit bekend werd, ook weer weggehaald.

‘De leeftijd van de man wordt geschat tussen de 35 en 40 jaar en hij woog 55 kg. Hij had zwart haar, aan de zijkanten opgeschoren en bij elkaar gebonden in een elastiekje. Hij had 2 zilverkleurige ringetjes in zijn linkeroor, 1 gaatje in zijn rechteroor en een zilverkleurige navelpiercing. Hij droeg een kobalt blauw T-shirt met een cartoon opdruk van hersenen en ogen. Daar overheen een blauw-geel geblokte blouse en over de blouse droeg hij een donkerblauw T-shirt met opdruk. Hij had kobaltblauwe ‘New Balance’ sportschoenen, maat 44, aan en donkerblauwe sokken. Daarnaast droeg hij een lichtblauwe spijkerbroek met riem met een gesp in de vorm van een schedel, Amerikaanse vlaggen en adelaars, een zwarte boxershort en een zwart leerachtig motorjack. De man had verschillende tatoeages. Opvallend zijn de tatoeages op zijn rug van een rokende man en twee skelet-engeltjes en die op zijn rechterkuit van een kruis met links en rechts een schedel met vlammen.’

‘Vorige week vroeg de politie om hulp bij het achterhalen van de identiteit van de dode man. Er werden foto’s van zijn gezicht en enkele tattoo’s gedeeld.

Daarop kwamen meerdere tips binnen, waaronder enkele waarbij dezelfde naam werd genoemd. In de politiesystemen werd gezocht op de genoemde naam en de polite kwam erachter dat zijn paspoort enkele jaren geleden als gevonden voorwerp was afgegeven op een politiebureau.

Met behulp van het paspoortnummer is een rechtshulpverzoek gedaan in Servië, waar hij vandaan zou komen. Nog geen dag later stuurde de Servische politie een kopie van zijn paspoort én een vingerafdruk. De afdruk gaf een match met de vingerafdruk van de man die op de Geuzenkade is gevonden.

De politie zoekt nu uit of de man nabestaanden heeft, zodat zij kunnen worden ingelicht.’

Die zus werd dus gevonden. Menno bericht me later de maandag dat ik dacht eens even lekker niks te doen dat hij vermoedt: ‘Een skinhead van de minder vrolijke soort.’ Later kantelt het beeld, hij spreekt met de recherche, met een vriend die de laatste jaren voor hem zorgde. ‘Het leek de laatste tijd juist beter met hem te gaan.’ Die vriend zal ook naar de uitvaart komen. Hij woont in de buurt, met vrouw en kinderen. Menno meldt dat de man er alleen maar raadselachtiger op lijkt te worden, al geven zijn tatoeages van The Last Resort en Böhse Onkelz aan dat hij, in ieder geval vroeger, naar skinheadmuziek met bedenkelijke teksten luisterde. Vrijdag zoek ik de muziek uit. I remember nothing van Joy Division. Queen of Denmark van John Grant, maar dan gezongen door Sinead O’ Connor. The Wild People van Mark Lanegan. Nu ja, dat nummer werd ook niet door hem geschreven.

Ofschoon we maandagochtend tegen half tien reeds de begraafplaats oprijden, hoorden we het klokje vanuit de verte al klingelen, de lijkwagen is er al. En Simon, onze uitvaartleider. We vertellen wat we over onze man weten. Even later merkt hij op dat we uitvaart goed moeten doorspreken, hoe we het gaan doen. Hij kijkt me wat streng aan, hij had iets op het internet gelezen over de kleine misverstanden tijdens een vorige uitvaart en dat was de bedoeling niet. ‘Ik hoopte al dat je het zou lezen,’ antwoord ik diplomatiek. Je weet het soms niet helemaal, met de bedoelingen der mensen, nu weet ik het tenminste zeker. Dat is, en was, niet de bedoeling. We nemen zorgvuldig door hoe de uitvaart zich zal voltrekken. ‘En de dragers,’ vul ik aan, ‘misschien is het goed om hen ook in de zaal te laten zitten.’ Ik overhandig meneer Degenkamp de muziek. Ik vertel er maar vast bij dat het voor een uitvaart allicht ongebruikelijk luide muziek zal wezen. En dat dit de bedoeling is.

Dan arriveert vriend Arthur, met zijn Bulgaarse buurvrouw en nog een Hongaarse buurvrouw van iets verderop, die onze I. ook gekend heeft, zij woont schuint boven het gezin van Arthur, dat I. dikwijls opgevangen heeft. Hij at er, hij sliep er ’s zomers dikwijls in een fauteuil in de tuin, vond hij prima, wilde hij zo. ’s Winters zat hij in de opvang. Arthur had I. ooit leren kennen toen die – op aanraden van een Servische buurvrouw, even verderop in de straat – een setje fijn gereedschap was komen lenen, om haar klok te repareren, en dat setje had hij ook weer teruggebracht. Zo raak je met elkaar in gesprek. Arthur had hem vaak proberen te overtuigen dat hij nu echt eens iets voor zichzelf moest gaan zoeken, zeker ook omdat zijn inmiddels dertienjarige zoon het maar niks vond, die vent telkens over de vloer. Afgelopen zomer, toen ze op vakantie gingen, zou I. op het huis passen, in ruil voor het witten van een muur, dat had hij keurig gedaan. Zo was hij dan ook wel weer. Deze zomer vertrouwde Arthur het niet. I. nam geen contact meer op. Nu was hij wel vaker dingen kwijt. Geld, zijn mobiel, dingen in het algemeen.

Toch is hij op google gaan zoeken of er misschien iemand vermist werd, maar niemand die maar in de buurt van zijn signalement kwam. Zijn ze toch op vakantie gegaan. En toen was het dus mis. Bij de Servische buurvrouw was de politie aan de deur geweest. Paniek, natuurlijk. Toch gek, dat I. al op 13 juli werd gevonden, en er weken later pas echt naar hem werd gezocht, vindt Arthur. Daarna was de cirkel gauw rond.

En ja, hij had wel een paar vrienden, tenminste, mannen met wie hij praatte. Een van hen heeft Arthur nog aangesproken, of hij wist, dat de uitvaart maandag, vandaag dus, zou wezen. ‘Zo vroeg?’ had die geantwoord. ‘En dan denk je dus: laat maar. Blijf jij maar lekker slapen.’ Het is ruim na tienen als we de aula binnenlopen. Nu de drie buren zijn gekomen, besluiten we op het laatste nippertje dat de dragers niet binnen hoeven te komen zitten. Of een van hen nog iets wil zeggen, in de aula, aan het graf? ‘Nee, ik ben geen spreker,’ vindt Arthur.

‘We were strangers,’ zingt Ian Curtis, de voorman van Joy Division, die zich begin jaren tachtig al ophing: ‘We were strangers. Away to long. Me in my own world. And you there beside.’ Als het nummer afgelopen is, stapt Simon naar voren, heet ons welkom, vertelt dat we bijeenzijn om afscheid nemen enzovoorts, dat Menno zal spreken, vraagt hem naar voren. Menno heeft een toespraakje voorbereid. Voor we naar binnen gingen heeft hij de geboortedag nog veranderd – de politie hield het op 1 januari, zoals ze altijd doen met anoniem overledenen, Arthur wist zeker dat het 22 maart moest wezen – vat samen wat hij van I. weet, uit zijn dankbaarheid dat er toch drie vrienden zijn gekomen, memoreert het raadsel dat deze man voor hem gebleven is en leest zijn gedicht voor.

*

 

Hou niet van mij

I.M. I. K. (1970-2016)

 

Het was een feest, je weet niet meer wanneer,

je brak een tand, je weet niet meer waarom,

maar bloedend had je het bestaan doorgrond.

 

Je bleef de bodem uit je leven slaan:

een optocht hier, een vaandel daar, de roes

van witte grafmuziek om voor te sterven.

 

Ik zie je, Igor, ik zie je en ik lees je lichaam.

Dit is wat je tatoeages me vertellen:

hou niet van mij, maar vrees me, vrees me.

 

Hoe lang al was je in jezelf verongelukt?

Waar kon je heen met die beladen huid?

– Jij met je laarzen vol verstand, verstrikt

 

in hevig wit en radeloze razernij,

je zocht gejaagd een lus voor je gelijk,

hing het op straat voor iedereen te kijk.

 

*

Menno vouwt zijn gedicht op, sluit het in een envelop, legt het op de kist waar Arthur een foto van I. heeft geplaatst, op een standaardje van de begraafplaats, een foto omrand door bloemetjes en hartjes, waarschijnlijk getekend door zijn dochter. Muziekstuk nummer twee.

‘You put me in this cage and threw away the key. It was this us and them shit that did me in.’
Volgens afspraak komt Simon andermaal naar voren en vraagt ons te gaan staan uit respect voor de overledene, waarna we de kist naar zijn laatste rustplaats zullen begeleiden. Mark Lanegan. ‘I’m gone, I’m gone, where the wild people living.’
Naar buiten. Ik zie dat de Hongaarse buurvrouw Arthur’s buurvrouw haar hand vasthoudt. Ze huilt. Ook Arthur pakt haar hand. Zo lopen we in drukkende stilte naar het graf. De nazomerdag die ons was beloofd begint op gang te komen. We staan in stilte rond de kist. ‘Laat maar zo,’ merkt Arthur op, als de uitvaartleider het teken geeft dat de kist kan zakken. We laten de kist met meneer Degenkamp achter. Die moet de kist dan alleen, zodra we om de hoek verdwenen zijn, laten zakken. Bij de koffiekamer praten we lang na, het gedicht viel in goede aarde, de muziek werd als passend ervaren, die zou hem zeker bevallen hebben, we praten over de zus in Engeland, ik beloof Arthur haar nummer door te geven, meneer Degenkamp komt langs om een cd te brengen van de opname van de dienst, de opname waar Arthur om had verzocht. Alles staat erop. Simon, de uitvaartleider, vertrekt, we schudden handen. Deze keer verliep alles zoals bedacht, voorzien. Vlekkeloos. Bedankt, Simon. En bedankt Arthur, en je buurvrouw, sorry dat ik je naam niet onthouden heb, bedankt Hongaarse buurvrouw, eveneens, Menno, voor je gedicht, Richard, voor de cd, voor de tijd die je ons gaf. Bedankt, tijdelijke koffiejuffrouw, dat je daarbinnen ruim een uur op ons hebt gewacht, een extra kopje koffie schonk, terwijl wij buiten stonden te roken.

 

+
© voor gedicht: Menno Wigman
© voor verslag: F. Starik