Eenzame uitvaart #301, verslag

Vrijdag 26 september 2025, 10:30 uur
begraafplaats St. Barbara, Amsterdam
Dichter van dienst: Rob Schouten
Auteur verslag: Joris van Casteren

Ordnung

Op een woensdag in september betreed ik met twee medewerkers van Team Uitvaarten van de gemeente Amsterdam de woning van meneer H., die op 21 november 1958 werd geboren in het Duitse Wuppertal.

Het huis aan De Wittenstraat in de Staatsliedenbuurt – op de eerste verdieping, boven de berghokken – maakt deel uit van een huurcomplex van grijze baksteen en beton. Niemand kent hier iemand, zo lijkt het.

De voordeur, aan een mistroostige galerij, is een maand geleden na een melding van stankoverlast geforceerd door de politie. Met veel moeite krijgen we hem open, de pensleutel die meneer H. gebruikte is krom en dreigt af te breken.

*

We schuifelen door een halletje dat ook toegang biedt tot een weinig proper toilet en iets dat ooit een douche moet zijn geweest. Een bedwelmende geur met zoete accenten beneemt de adem.

Aan de binnenzijde van de tussendeur naar de woonkamer is een zelfgebouwd mechanisme bevestigd, waar stroom op heeft gestaan. De agenten schrokken er nogal van.

Het is geen geïmproviseerde explosief of boobytrap, maar een volautomatische vergrendeling, om het hart van de woning extra te beveiligen, alsof zich daar een belangwekkende schat zou bevinden.

*

De woonkamer wordt volledig in beslag genomen door stellingkasten gevuld met ordners, lexicons en almanakken, die allerlei juridische en fiscale kwesties behandelen.

Aan de voorzijde bevindt zich een viezig keukentje. Een slaapkamer is in deze microwoning niet aanwezig, meneer H. sliep op een matras onder een doorbuigende plank met naslagwerken over internationaal belastingrecht.

De fenomenale orde die hier ooit heerste is in de loop der jaren langzaam verbrokkeld en uiteengevallen. Vergeeld, verstoft, bedekt met spinnenrag.

Hier en daar zijn kleerhangers met fletse overhemden lukraak aan de ordners gehaakt. Misschien liet hij op deze wijze z’n wasgoed drogen, hoewel de machine in het keukentje, een ouderwetse Bosch met één draaiknop, lang geleden al in onbruik is geraakt.

Aan een ordner waar ‘proceskosten’ op staat hangt de binnenband van een fiets. Het gaatje dat erin zat is geplakt, maar om een of andere reden nam meneer H. de moeite niet de band weer in de velg te leggen van de oude Batavus die verslagen in een hoek van de kamer is geparkeerd.

Om stank en vliegen te verdrijven trokken de agenten met veel geweld een raam open, iets wat meneer H. kennelijk nooit deed want een deel van het door hem zelf verlaagde plafond, misschien om burengerucht van boven te dempen, kwam vervolgens naar beneden. Het sneeuwde isolatiemateriaal.

Het raam staat nog steeds open, een stuk verduisterend folie wappert vrolijk in de wind als we het zenuwcentrum van dit alles bereiken: een in het ongerede geraakt U-vormig bureau dat in betere tijden de cockpit van meneer H.’s leven vormde.

Hier stierf hij, in het eigenzinnige harnas, omgeven door processen verbaal en notulen van de ontelbare processen die hij voerde. Onwel gleed hij van z’n bureaustoel, op de grond zien we een kale plek. Niemand had iets in de gaten, de samenleving raasde voort.

Tot de geur van zijn ontbinding begon te praten. Tegen een onbekende medebewoner van het complex, die walgend en geërgerd een klacht indiende bij de woningbouwvereniging.

*

De recherche kwam. Van een misdrijf leek geen sprake, het lichaam, of wat daar van over was, verdween in een zak, inclusief het stuk tapijt waarmee het vergroeid was geraakt.

In het gerechtelijk laboratorium in het VU Medisch Centrum aan de Amsterdamse Zuidas werd het overschot nader onderzocht. De patholoog constateerde niets verdachts, al kon een toxicologisch onderzoek, om vergiftiging uit te sluiten, niet meer worden uitgevoerd omdat de liefst onvermengde lichaamssappen die daar voor nodig zijn in de woning waren weggelekt.

Uit medische documenten, keurig opgeborgen in een van de mappen, bleek dat meneer H. aan de ziekte van Crohn leed, een vervelende aandoening die hij, zeker op het einde van zijn leven, niet langer liet behandelen.

Toen ze hem op 28 augustus aantroffen in de woning, leek hij, half geskeletteerd als hij was, in niets meer op de foto’s die in de laden van het bureau op enkele identiteitsbewijzen waren aangetroffen.

Aan de hand van gebitsonderzoek moest worden vastgesteld dat meneer H. inderdaad meneer H. was. Gelukkig had de tandarts, waar hij in jaren niet geweest was, de administratie op orde.

Uit de basisregistratie bleek dat meneer H. kinderloos en ongehuwd was en niet met iemand samenwoonde. In 1995 had hij zich in Amsterdam gevestigd, voor die tijd woonde hij in Duitsland.

De Duitse ambassade zocht naar verwanten, die niet werden gevonden. In de jaren negentig overleden z’n ouders, net als een van de twee broers. De andere broer leeft misschien nog maar is tot op heden niet getraceerd.

*

De medewerkers van Team Uitvaarten buigen zich over bankafschriften, om te zien of meneer H. vermogend was, wat niet het geval blijkt te zijn. Anders zou een procedure in gang kunnen worden gezet om kosten te verhalen met het oog op de uitvaart, die de gemeente moet organiseren als niemand anders het doet.

Intussen bekijk ik fotoalbums die in het forensisch gewroet van een maand geleden zijn komen bovendrijven. Drie blonde jongetjes verstoppen zich in een holle boom, spelen met een ouderwetse modelspoorbaan, hangen ondersteboven in een klimrek.

Een picknick met de ouders. Vader opmerkelijk mager, moeder juist gezet. Vakantie in Tirol, tripjes naar Londen en Parijs. Meneer H. op z’n eerste brommer, een paar jaar later grijnzend achter het met bont beklede stuur van een sportwagentje.

Hij kleedde zich steeds excentrieker, een tijdje was hij punk, dan weer androgyn à la Bowie. Vervolgens keurig, haast non-descript: bij kaarslicht zit hij te kaasfonduen met een onbekende vrouw.

Op de helft van het laatste album stokken de foto’s, de pagina’s blijven angstvallig wit, alsof er toen al niets meer vast te leggen viel.

*

Hij studeerde aan de technische hogeschool van Wuppertal. Daar leerde hij alles over mechanische constructies, die hem bij de beveiliging van z’n Amsterdamse woning van pas zou komen.

In 1983, ontdek ik als ik later die week mijn onderzoek voortzet, zat hij maandenlang in de gevangenis van Vohwinkel. Omdat hij punk was vermoed ik dat het om iets activistisch ging, een doorsnee crimineel leek hij me niet.

In Wuppertal waren begin jaren tachtig radicale jeugdgroepen actief, sommigen gelieerd aan de 2 Juni-Beweging, een militante club, verwant aan de Rote Armee Fraktion (RAF).

Omdat er ook aanslagen werden gepleegd, onder meer op de beroemde Wuppertalse Schwebebahn, die mislukte, vraag ik me af of meneer H. daar met zijn elektrotechnische kennis misschien bij betrokken was.

Na lang zoeken kom ik in contact met een vroegere vriendin, de vrouw van het kaasfondue, zo blijkt. Zo’n twintig jaar geleden stuurde ze voor het laatst een kaartje naar Amsterdam, dat onbeantwoord bleef. Het nieuws van het overlijden grijpt haar aan, vooral vanwege de verstikkende eenzaamheid waarmee het gepaard is gegaan.

*

Meneer H. werd vastgezet, vertelt de vroegere vriendin, omdat hij weigerde in militaire dienst te gaan, een strafbaar feit in de toenmalige Bondsrepubliek Duitsland. Zijn pacifistische neigingen hadden thuis op weinig begrip kunnen rekenen. Ouders en broers waren behoudende ‘Spießbürger’, zegt ze. Het contact met hen was minimaal.

Tijdens zijn detentie begon meneer H. zich in recht en economie te verdiepen. Hij wilde het systeem dat hij verafschuwde en hem had geketend, zo schreef hij haar in een brief, volledig doorgronden om het te kunnen verslaan.

Van een intieme relatie met haar was geen sprake. Zij had er moeite voor gedaan, maar meneer H. leek wel impotent, hij was ook veel te ernstig met zijn idealisme in de weer.

Later schreef hij haar dat het kwam door z’n ziekte, die op onverwachte momenten tot acute aandrang leidde, iets waar hij zich diep voor schaamde. Om die reden had hij een eerdere relatie verbroken, met een zekere Gabi, bij wie hij na de detentie een poosje inwoonde.

Aan de universiteit van Duisburg ging hij rechten en economie studeren. Hij solliciteerde, bij accountants- en advocatenkantoren, maar het justitiële verleden brak hem op. Hij dacht dat de Duitse veiligheidsdienst hem saboteerde, de tijd in de gevangenis had hem duidelijk geen goed gedaan.

Hij vertrok naar Amsterdam, in het buitenland kon hij met een schone lei beginnen. Razendsnel maakte hij zich het Nederlands eigen, in Amstelveen werd hij als ‘financial controller’ aangenomen bij een bedrijf dat bronwater exporteerde.

Het zou een deeltijdbaan zijn, zodat hij erbij kon studeren: fiscale economie aan de Universiteit van Amsterdam. Maar het werk eiste veel meer tijd, voornamelijk omdat de boekhouders die hij aanstuurde hun werk volgens hem niet goed genoeg deden.

Hij vertrok er met gedoe, maar vond snel een volgende baan, met betere arbeidsomstandigheden, zo leek het althans. Het betrof een transportbedrijf in Sloten, dat al jaren met de fiscus overhoop lag.

De administratie was een puinhoop, het geschil zo complex dat hij het als een casus voor de studie gebruikte: het werk werd feitelijk een stageplek. Hij bond de strijd aan met de Belastingdienst, door uitermate gedetailleerde bezwaarschriften in te dienen, eindeloze epistels vol moeilijk weerlegbare haarkloverij.

*

De inmiddels gepensioneerde directeur van het transportbedrijf, ik spreek hem daags voor de uitvaart, was aanvankelijk erg blij met de gedreven Duitser. Totdat bleek dat meneer H., die volgens hem zeer argwanend was en overal iets achter zocht, zijn juridische pijlen ook op hem begon te richten.

De problemen ontstonden nadat hij in december 2000 een zware operatie aan zijn darmstelsel had ondergaan, die helaas niet goed was verlopen. Hij werd voor vijftig procent arbeidsongeschikt verklaard, waardoor er volgens hem aanpassingen op de werkplek moesten komen.

Hij wilde een eigen toilet en een douche om zich te kunnen verschonen, de transportondernemer kon daar naar eigen zeggen niet aan voldoen, wat het startschot vormde van een arbeidsrechtelijke procedure die pas in 2012 bij het Hof werd beslecht, in het voordeel van het transportbedrijf.

Meneer H. zat toen al jaren thuis, in de minuscule woning aan De Wittenstraat, waar hij zich alleen nog maar bezighield met procederen. ‘Ich verstehe die Holländer immer weniger,’ schreef hij aan de vroegere vriendin.

*

Behalve het transportbedrijf kreeg onder meer ook de Belastingdienst met hem te maken. Het begon met iets onbenulligs, een bepaalde toeslag uit Duitsland die volgens hem ten onrechte als inkomen was aangemerkt, maar ontspoorde volledig omdat hij overal bezwaar tegen maakte en tijdens zittingen geregeld ook de rechtbank wraakte.

Het liefst verdedigde hij zichzelf, hij kende het recht immers op z’n duimpje. Maar soms, als het om grotere bedragen ging, was hij verplicht een advocaat te nemen.

Hij schreef dan verschillende kantoren aan, die eerst aan hem dienden te bewijzen dat ze terzake kundig waren, halve tentamens moesten worden afgelegd.

Vanwege de enorme declaraties die dit opleverde schrapte Achmea, waar hij een rechtsbijstandverzekering had lopen, hem als klant, wat weer een volgende procedure opleverde.

Het leek wel of hij al die processen voerde om z’n eenzaamheid te bestrijden. Zelden werd hij in het gelijk gesteld, financieel schoot hij er gigantisch bij in, maar in ieder geval ontstond een vorm van sociaal contact.

Verder deed hij niets, een nieuwe baan werd nooit gevonden. Met een krappe WAO-uitkering en wat toeslagen moest hij zien rond te komen. Een bezoek aan de bibliotheek, waar hij een kopje koffie pinde, of supermarkt, vormde z’n enige uitstapjes, blijkt uit de bankafschriften.

Toen geen enkele verzekeraar hem nog accepteerde kwam een einde aan het procederen. In een boze protestbrief aan Ohra schreef hij dat ze zich door Duitse en Nederlandse veiligheidsdiensten lieten ringeloren.

Z’n gezondheid ging achteruit, blijkt uit een ordner waar ‘metingen’ op staat. Daarin hield hij, waarschijnlijk op advies van een vroegere arts, zorgvuldig bij wat hij dagelijks innam en hoe het er uitkwam. Een volkoren boterham met smeerkaas verteerde hij het best.

In deze eindeloze schema’s noteerde hij ook wat hij deed op een dag. Een paar jaar geleden fietste hij nog geregeld naar het Amsterdamse Bos. Abrupt kwam daar een einde aan, misschien vanwege de lekke band.

*

Op vrijdag 26 september laat ik in de kapel van begraafplaats Sint Barbara het vijfde pianoconcert van Beethoven voor meneer H. spelen, van dit keizerlijke meesterwerk bezat hij meerdere uitvoeringen.

Als de kist wat later zakt, hangt een helikopter snorrend boven ons. Het gezag kan gerust zijn, het leven van een lastpak is voorbij.

Joris van Casteren.

Dank aan Max Smolka, die hielp met de naspeuringen in Duitsland.

2 gedachten over “Eenzame uitvaart #301, verslag”

  1. Wat een ongelofelijk verhaal weer! Prachtig geschreven Joris. En zoals altijd een waardig eerbetoon, al is de slotzin een beetje wrang-grappig…Ja, deze man was natuurlijk een querulant eersteklas, maar toch…wat bizar en tragisch dat een man met zoveel talent en ausdauer zo eindigt…
    ‘Niemand had iets in de gaten, de samenleving raasde voort.’
    Prachtige zin en meteen de reden waarom de Stichting De Eenzame Uitvaart er volgens mij is: om dat juist wél in de gaten te houden, postuum dan…
    Hartelijk dank! En hoe kan ik ook alweer doneren? Alle kleine beetjes helpen toch 😉?

Laat een antwoord achter aan H. S. Reactie annuleren

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *