Eenzame uitvaart #280, verslag

Dinsdag 21 februari 2023, 10.00 uur
begraafplaats St. Barbara, Amsterdam
Dichter van dienst: Anneke Brassinga
Auteur verslag: Joris van Casteren

Speelziek

Pal onder hem in de Camperstraat opende een jaar geleden een plantaardig restaurant, inmiddels zeer in trek bij jonge generaties. De langdurige verbouwing veroorzaakte een hoop herrie, het deerde de 84-jarige meneer P. nauwelijks want hij hoorde niet meer goed.

Het modieuze interieur van het etablissement, met uitgekiende, door een Japanse firma ontworpen akoestiek die de jazzy huisband tot z’n recht laat komen zonder dat de rode quinoa sushi met tofu van de borden wordt geblazen, stond nogal in contrast met de inrichting boven de etende hoofden voorbij het plafond.

In meneer P.’s slaapkamer lag een matras op een matras. Afgezien van een inbouwkast met overhemden, nette pakken, wat ondergoed en een koffer, was de ruimte leeg. Bruine gordijnen, donkergroene vloerbedekking. Lampje aan de muur, snoertje naar het stopcontact.

Op de matrassen sliep meneer P. al een poos niet meer, voor het raam in de huiskamer was een blauw ziekenhuisbed geplaatst, compleet met papegaai: zo’n beugel waar de patiënt zich mee omhoog kan hijsen.

Voor dat bed was ruimte zat want de huiskamer met daarin slechts een eenvoudige canapee, twee stoelen en een tafeltje was al net zo sober. Laminaat op de vloer, kale muren, peertje aan het plafond. De enige decoratie, een onbedoelde vorm van abstracte kunst, vormde het afbladderende behang, veroorzaakt door een vroegere lekkage.

De keuken, constateerden medewerkers van Team Uitvaarten van de gemeente Amsterdam die snel klaar waren in de hol klinkende vertrekken, was ouderwets maar schoon. Een van de lades ontbrak maar dat gaf niet want er waren toch geen voorwerpen in de keuken.

Nergens waren voorwerpen, het hele huis was leeg. Op meneer P.’s portefeuille en een oud adresboekje na. Geen boek of krant, geen documenten. Zorgvuldig had meneer P. zich van alle wereldse balast ontdaan, als hij het ooit al had bezeten.

*

Niet lang na de feestelijke opening schuifelde meneer P. het restaurant binnen, als altijd piekfijn gekleed en steunend op een kruk die de huisartsenpost op de hoek voor hem had geregeld. Het was in de ochtend, de zaak was eigenlijk nog gesloten.

Aan een tafeltje naast de open keuken bespraken eigenaren Valentino en Marco met de koks de mogelijke toepassing van spirulina, een algensoort waar ze rijst mee wilden koken. Meneer P. vroeg om koffie en was aangenaam verrast toen hij begreep dat de eigenaren Italianen waren, net als hij. In het Italiaans weidde hij direct uit over het dorp in Calabrië waar hij in 1939 werd geboren in een arm gezin.

Hij kreeg espresso aangeboden. Daarna was het eigenlijk de bedoeling dat hij weer ging, vertellen Valentino en Marco op een donderdag in februari. Een beetje op de gok ben ik het restaurant binnengegaan, in de mismoedige veronderstelling dat meneer P. ook hier een onbekende zou zijn want de buren die ik sprak leken in het geheel niet te weten wie de oude man die al dertig jaar in de Camperstraat woonde was.

Meneer P. lustte nog een espresso en vertrok pas nadat hij had verteld dat hij een beroemd croupier was geweest. Al op jonge leeftijd, vertelde hij volgens Valentino, zou hij in het kaartspelen bedreven zijn geraakt. De mannen in het dorp deden de hele dag door weinig anders en hij keek toe omdat school hem niet boeide.

Op uitnodiging van een twijfelachtige familievriend was hij op volwassen leeftijd naar New York vertrokken. Hij stond bekend als rekenwonder en een razendsnelle deler die nooit het overzicht verloor. In duistere speelholen waar maffiosi de dienst uitmaakten vestigde hij zijn naam.

*

In de loop van het jaar kwam meneer P. nog een paar keer het restaurant binnen, altijd in de ochtend als ze druk waren met allerlei voorbereidingen. Na enkele jaren in New York was hij naar Las Vegas vertrokken, waar hij op voorspraak van een steenrijke landgenoot onder minder groezelige omstandigheden in de betere casino’s aan de slag ging.

Meneer P. verdiende een heel dik salaris en beging toen de fout die kasteleins en drugshandelaren ook vaak maken door zich te vergrijpen aan eigen waar. Een meedogenloze beroepsgokker was in hem ontwaakt.

Omdat hij zo bedreven in de spellen was, de kneepjes en de listige trucjes kende, meende hij zich grote risico’s te kunnen permitteren. Of het nou ging om blackjack, roulette of poker, immer zette hij met grof geschut in.

Kaartengeritsel, tollende kogels, het buitelen van dobbelstenen: duistere instincten kwamen in hem los. Telkens was het alles of niets, de koorts van hebzucht gloeide in z’n ogen.

Het salaris dat hij op een avond als medewerker in dienst van het ene casino verdiende joeg hij er ’s nachts in het andere als hopeloze klant weer doorheen. Regelmatig won hij kapitalen die ondanks allerlei verstandige beloften aan zichzelf en goedbedoelde adviezen van gokkersvrienden nooit opzij werden gezet.

In een poging te genezen van de speelziekte, en mogelijk ook om aan enkele schuldeisers te ontsnappen, vertrok meneer P. naar het Verenigd Koninkrijk. In Manchester leerde hij een dame kennen en trok bij haar in. Ze trouwden en kregen een dochter.

Tegen Valentino en Marco zei meneer P. dat zijn echtgenote een ongelooflijke trut was geweest. De jonge, plantaardige Italianen tekenen aan dat ze zo’n woord nooit voor een vrouw zouden gebruiken. Ze sluiten niet uit dat meneer P. er zelf een potje van maakte want in Manchester was hij om aan centen te komen opnieuw als croupier aan de slag gegaan – hij kon niets anders – waarna hij zelf weer voor de bijl was gegaan.

Het huwelijk spatte uiteen, de dochter zou hij nooit meer zien. Nu hij zeker wist dat zijn levensgeluk slechts aan speeltafels te ontwringen viel besloot hij er volledig voor te gaan. Het was 1982, hij vertrok naar Amsterdam.

*

In het oude adresboekje dat Team Uitvaarten aantrof in de schrale woning stonden telefoonnummers genoteerd die niet meer in gebruik bleken te zijn. Op eentje na: een zekere Rob neemt op.

We spreken ergens af, Rob (69) arriveert in een mercedes. Het is bewolkt, hij draagt een zonnebril. Op de Amsterdamse wallen baatte hij café’s uit met achterafkamertjes waar kansspelen plaatsvonden. Gokken was illegaal, zolang er geen gedonder van kwam werd het oogluikend toegestaan.

Eind jaren zeventig nam hij van onderwereldkoning Frits van de Wereld een zaak aan de Oudezijds Achterburgwal over, de Mata Hari, waar in een ruimte achter een verborgen deur ongelimiteerd kon worden ingezet.

De ontluikende softdrugshandel had in korte tijd bepaalde types stinkend rijk gemaakt, ze kwamen om in de contanten die niet zomaar op de bank konden worden gezet. Rob zegt dat de oprichter van coffeeshopketen The Happy Family met een vuilniszak vol briefgeld binnenkwam.

Het was van belang een goede croupier aan het hoofd van de tafel te hebben, op dat gebied genoot niemand een betere reputatie dan meneer P. Onder alle omstandigheden bleef hij kalm. Hij deed niet aan drank of drugs, ging gedistingeerd gekleed. Met z’n ongeëvenaarde spelkennis dwong hij zelfs bij de lastigste klanten respect af.

In de tafel zat een gleuf, per ronde van soms slechts enkele minuten verdween daarin telkens vijf procent van de uitgekeerde winst, die afhanklijk van de inzet duizenden guldens kon bedragen.

Daarvan kreeg meneer P. niets, dat ging naar ‘het huis’, verdween dus in Robs zakken. Meneer P. was afhankelijk van fooien maar die waren bij grote winsten veel royaler dan vijf procent; een triomferende gokker is dat aan zijn stand verplicht.

Net als in Las Vegas verspeelde meneer P. zijn inkomsten. Als speler frequenteerde hij onder meer een goktent aan de Dappermarkt, waar op een keer een valsspeler in zijn ballen werd geschoten, met een politieinval tot gevolg.

Meneer P. speelde alles, van poker tot de lotto. Rob zag hem wel eens bezig. Onbeheersd en overmoedig. Euforisch bij winst, radeloos in geval van verlies. Een nagelbijter ook, soms droop het bloed van z’n vingers.

Met de opmars van giraal geld en de komst van Holland Casino, waarin de staat participeert, kwam in de loop van de jaren negentig een einde aan de hoogtijdagen van de clandestiene gokkerij. Mensen die elkaar jarenlang dagelijks zagen verdwenen elkaar uit het oog.

Rob verkocht de Mata Hari aan de gemeente; de gelijknamige zaak van tegenwoordig is een keurige tent. Aan het einde van de jaren negentig kwam hij meneer P. nog eenmaal tegen. Die vertelde hem dat hij regelmatig zijn koffer inpakte en naar Moskou of de Bahama’s vloog om er te werken en te spelen.

*

Een maand of drie geleden was meneer P. voor het laatst in het plantaardige restaurant. Hij was somber, z’n brein werkte al jaren traag. In coronatijd was hij nog actief geweest op stiekeme avondjes in Turkse en Marokkaanse koffiehuizen waar op bedroevend niveau wordt gespeeld en vanwege zwendelarij om de haverklap ruzies uitbreken.

Valentino en Marco hadden niet veel tijd voor hem, al snel stond hij weer buiten. Zijn leven was leeg, er viel niets meer te gokken, zijn nagels waren aangegroeid, meneer P. was uitgespeeld.

*

Op 9 februari kwam de dokter bij hem thuis. Al geruime tijd leed hij aan kanker, het was niet te genezen. Hij had allerlei procedures in gang gezet, een verzoek om euthanasie was ten slotte goedgekeurd.

Tegen de dokter zei hij dat zijn dochter in Manchester niet hoefde te worden geïnformeerd, ook achteraf niet. Hij wilde alleen sterven in de kale kamer. De dokter diende hem in het ziekenhuisbed een middel toe, het sterven verliep vredig.

*

In de aula van Sint Barbara laat ik in de ochtend van dinsdag 21 februari eerst de fenomenale klaagzang Lasciatemi morire (‘laat me sterven’), het enige bewaarde fragment van Monteverdi’s opera L’Arianna voor meneer P. spelen, gevolgd door een fragment uit De Speler van Prokofjev, met het libretto dat is gebaseerd op de gelijknamige roman van Dostojevski.

Als Anneke Brassinga het gedicht heeft voorgelezen en ik namens Valentino, Marco en Rob een laatste groet heb uitgesproken lopen we op het adagio van Vivaldi’s vioolconcert in G-mineur achter de kist aan naar buiten.

Joris van Casteren.