Eenzame uitvaart #246, verslag

Eenzame uitvaart #246
donderdag 14 november 2019, 10.00 uur
begraafplaats St. Barbara, Amsterdam
Dichter van dienst: Anneke Brassinga

Een oude truc

De melding komt op maandagmorgen, het betreft de 82-jarige mevrouw Van G. Een week eerder is ze gevonden in haar woning op de tiende verdieping van een flat in Amsterdam-Noord.
Mevrouw Van G. was ongetrouwd en kinderloos. Sinds augustus 1976 woonde ze in de flat, met haar vader en haar moeder, overleden in 1993 en 2004. Broers of zussen had ze niet, het bevolkingsregister maakt geen melding van familieleden.
Van Bokhoven en Rosenberger van Team Rampendienst, Uitvaarten en Pension (TRUP) van de gemeente Amsterdam dachten niet dat het een eenzame uitvaart zou worden. Ondanks afwezigheid van nageslacht en bloedverwanten leek mevrouw Van G. midden in het leven te staan.
Ze was eigenaar van een kapsalon geweest, had nog behoorlijk wat geld op haar bankrekeningen staan, kwam niet voor in systemen van hulpverleners. Zo’n gewoon iemand heeft toch vrienden en kennissen?
De agenten die haar woning betraden vonden sieraden, contanten en een tamelijk riante uitvaartpolis. Een wilsbeschikking leek er niet te zijn, in het centraal testamenten-register konden Van Bokhoven en Rosenberger ook niets vinden.
Maar misschien lag ergens in de woning toch een of ander document, een adresboek desnoods, met gegevens van bekenden. In de hectiek van het moment konden de agenten zoiets gemakkelijk over het hoofd hebben gezien.
Ze hadden gezocht (‘eindelijk weer eens een schoon huis!’ lees ik in Van Bokhovens rapportage) maar niets kunnen vinden. TRUP-chef Bert Kiewik vindt het maar een vreemde zaak, hij besluit nog eenmaal te gaan kijken.

Het waait op de galerij, Landsmeer is zichtbaar in de verte. Kiewik prutst aan het provisorische slot (‘aangebracht door de firma Beunhaas,’ schrijft Van Bokhoven) als de deur van de naastgelegen woning opengaat.
Een oude man, krom van reumatiek, vraagt of we bij hem binnenkomen. Hij heeft mevrouw Van G. gekend, jazeker. Zijn woning is smetteloos: beige vloerbedekking, eikenhouten meubilair, ingelijste stadsgezichten, een wandklok met gewichten.
De buurman draagt een geruit hemd, hij loopt op sloffen. Zijn vrouw is een jaar geleden gestorven, hij voelt zich eenzaam maar heeft twee zoons die hem soms bezoeken. Hij was banketbakker, werkte tot zijn pensionering bij kroketten-fabrikant Kwekkeboom.
In de jaren negentig betrokken zijn vrouw en hij de flatwoning, de vader van mevrouw Van G. was toen al dood. Mevrouw Van G. was wispelturig: lief en vriendelijk, plotseling onredelijk en boos.
Na het overlijden van haar moeder werd het erger, de vrouw van de buurman had er genoeg van. Waren ze jandorie niet naar haar moeders schaars bezochte uitvaart geweest? Hadden ze haar de dag ervoor, zelf had ze geen auto, niet naar het mortuarium gereden waar de vrouw lag opgebaard?
Op een keer waren ze ziek. Rond elf uur ’s ochtends ging mevrouw Van G. naar het winkelcentrum, dat was vaste prik. Kon ze dan misschien een brood meenemen? Nee, zei mevrouw Van G., jullie hebben toch je kinderen?
Voor de vrouw van de buurman was het toen afgelopen. Maar hij had medelijden, voor haar was er niemand. Soms schoof mevrouw Van G. het sportkatern van de krant voor hem onder de deur door, zijn vrouw beviel dat niet.

Met een andere buurman, inmiddels verhuisd, was ruzie ontstaan. Volgens haar was hij in de lift handtastelijk geweest, niemand op de galerij geloofde het. Ze zei dat ze aangifte zou doen, het kwam er niet van.
Iedereen was gek, behalve zij. Een paar jaar geleden reed de buurman haar voor een bepaald onderzoek naar het ziekenhuis, zonder dat zijn vrouw het wist. Hij deed dat omdat mensen elkaar moeten helpen, burgemeester Van der Laan zei dat ook.
Hij zag dat ze haar voordeur met drie sloten vergrendelde. Hij vroeg: wat als er brand uitbreekt? Dan zouden ze de ramen wel inslaan, ze wilde zich veilig voelen.
Twee weken geleden zag hij haar voor het laatst, ze liep moeizaam. Ze zei dat ze nooit naar een verzorgingshuis zou gaan, hij zei dat hij dat ook niet wilde. Ons krijgen ze hier niet weg, riep ze.
Vorige week kwam hij thuis, parkeerde in de garage. Bij de ingang aan de Loenermark zag hij drie politiewagens staan. De agenten moesten bij hem op de verdieping zijn.
Hij mist haar wel, nu is er niemand meer van vroeger. Ze was een opvallende verschijning, elegant gekleed, het haar zorgvuldig opgestoken. Hij vertelde het bij de groenteboer, de slager en de bakker, die haar, vanwege het opgestoken haar, Het Knotje noemden. Ze zeiden: het was geen makkelijk mens maar we schrikken er wel van.

Met Kiewik ben ik in de woning. Mevrouw Van G. verzamelde handbeschilderde beeldjes van porselein, ze staan keurig gerangschikt in glanzende vitrines. Overal antiek: tinnen potten, koperen ketels, vergulde kandelaars, een ouderwetse stoof, met messing ingelegd.
Op de salontafel ligt Het bittere kruid van Marga Minco opengeslagen, in een kast werken van Haasse, Couperus en Bomans. Vanuit haar stoel aan het raam kon mevrouw Van G. de bomen in het Vliegenbos zien, het knipperende lampje op de Rembrandttoren.
Een dressoir met ingelijste foto’s. Mevrouw Van G. als klein meisje, in een witte jurk, tussen haar ouders in. Haar moeder draagt een hoed die op een fruitmand lijkt.
Haar vader, op de foto in kamgaren pak, werkte als expeditieknecht bij transportbedrijf Brasch & Rothenstein, gevestigd aan de Hoogte Kadijk. Daar kom ik later achter, met hulp van het Stadsarchief.
In de oorlog, lees ik in een oud politierapport, deed hij aangifte van ‘vermissing van twaalf dozijn potloodstiften, die vanuit een vrachtwagen, rijdende van het Goederenstation Plantage Doklaan naar Hoogte Kadijk moeten zijn ontvreemd’.
Uit de persoonskaart van de grootouders blijkt dat haar ouders broers en zussen hadden. Met hun kinderen, haar neven en nichten, was blijkbaar geen contact.
Kiewik bladert door een fotoalbum. Zwartwit-afbeeldingen van onbekende mensen. We zien vrolijke bijeenkomsten, opgewekte gezelschappen. Mevrouw Van G. en haar ouders maken er als vanzelfsprekend deel van uit, op dat moment lijkt alles zo gewoon.
Een mapje met kleurenfoto’s van twee wintersportvakanties (‘Sleinach 1985’, ‘Embach 1986’) levert ook geen aanknopingspunten op. Wie zijn de mensen met wie ze skiën? Wanneer spraken ze elkaar voor het laatst?
Foto’s van een pluizige hond. Hij ligt hier op het balkon, een zomer aan het einde van de jaren tachtig. Nog een hond: een kleine witte. Mevrouw Van G., het haar nog blond, drukt het op de galerij tegen zich aan.

Voor de testamentair-executeur waar TRUP mee werkt wordt het nog een heel gepuzzel. Als hij geen erfgenamen kan vinden worden waardevolle stukken van de inboedel geveild.
De opbrengst van die verkoop komt met de financiële tegoeden in beheer bij het Rijksvastgoedbedrijf (RVB). Twintig jaar lang blijft het daar staan, opeisbaar door nabestaanden, mochten die alsnog opduiken. Daarna gaat alles naar de staat.
Het bed in de slaapkamer is ruw opzij geduwd, het lichaam van mevrouw Van G. lag ernaast. De huisarts kwam en stelde vast dat er sprake was van een natuurlijk overlijden.
Aan de muur in de slaapkamer hangt een houtskoolschets. Een jeugdige mevrouw Van G., in 1973 in Parijs gemaakt door een zekere Dragan.
We kunnen geen adresboek vinden, Kiewik pakt de telefoon en drukt op de herhaaltoets. Let op, zegt hij, een oude truc. De telefoon gaat driemaal over, een mevrouw neemt op.
Kiewik, die zelf ook een beetje schrikt, zegt dat hij van de gemeente is. De mevrouw woont in de flat hier tegenover. Ze weet dat mevrouw Van G. is overleden. Ze kan nu niet praten, ik mag haar later terugbellen.

Als ik de overbuurvrouw (76) spreek zegt ze dat ze enorm schrok toen Kiewik belde, want op haar telefoon stond dat het mevrouw Van G. was. Ze dacht even dat ze gek werd, dat mevrouw Van G. misschien tot leven was gewekt.
Ze had niet lang contact met haar, pas sinds oktober. Ze kende haar wel van gezicht, zag haar op straat en in het winkelcentrum. Mevrouw Van G. liep steeds moeizamer, ze was altijd alleen. Een heel gesjouw met boodschappen.
Ze maakte een praatje, noemde haar naam. In de eerste week van oktober moest mevrouw Van G. naar het ziekenhuis, ze wilde met haar Canta gaan, een rood autootje dat beneden in de garage staat.
Ineens werd ze niet goed, zo kon ze zelf niet rijden. Dus belde ze de overbuurvrouw op, die in de telefoongids staat. De overbuurvrouw bracht haar, vanaf dat moment belde mevrouw Van G. haar vaker.
Ze vertelde over de kapperszaak, en over de Pontanusstraat waar ze tot de verhuizing naar de flat met haar ouders woonde. Na de dood van haar vader knipte ze niet meer, alleen nog het eigen haar en dat van haar moeder.
Ze vertelde niet waarom ze thuis was blijven wonen, sprak niet over de kinderen en de echtgenoot of partner die ze nooit had. Was het een ongelukkige liefdeservaring? Misschien een gelofte of een kuisheidsideaal? Ze wilde geen contact met familieleden, zoiets zei ze op een keer. Na de dood van haar moeder zou een neef over geld zijn begonnen.
Aan het einde van oktober was ze duizelig, ze durfde niet meer naar buiten. Ze belde de overbuurvrouw, zei dat ze al een week rijstepap at. De overbuurvrouw ging meteen boodschappen doen.
Vorige week maandagavond belde mevrouw Van G. haar op, het laatste gesprek dat ze voerde. De volgende dag rond twee uur zou de overbuurvrouw haar boodschappen komen brengen. Van tevoren zou ze bellen, dan kon mevrouw Van G. naar de deur schuifelen en de sloten alvast losmaken.
Toen de overbuurvrouw om twee uur belde nam mevrouw Van G. niet op. De huisarts zou langskomen, had ze verteld, misschien was hij nog met haar bezig. Om half drie nam mevrouw Van G. nog steeds niet op. De overbuurvrouw belde de dokter, die zei dat ze deur niet open had gedaan.

Donderdagochtend, tien uur, begraafplaats Sint Barbara. Vanwege de tamelijk riante uitvaartpolis wordt mevrouw Van G. onder het zogenoemde hoogtarief begraven. Gewoonlijk is de kist van eikenprint, mevrouw Van G. heeft de ‘grijs-wax’ uitvoering gekregen, het bloemstuk is ook groter.
De overbuurvrouw is niet gekomen, ze was bang dat ze bij de Coentunnel in de file zou komen te staan. De buurman had al aangegeven dat zijn reumatiek het hem belette.
Ik laat eerst Blue in Green van Miles Davis voor mevrouw Van G. spelen, in haar woning lagen jazzplaten. LP’s van Herman van Veen waren ook aanwezig, dus laat ik van hem het nummer ‘Praat dan wat’ klinken.
Tot besluit het adagio van een op cello uitgevoerde altviool-sonate van Rebecca Clarke, want mevrouw Van G. hield ook van klassiek. Acht dragers nemen de baar op hun schouders. Met Anneke Brassinga, die prachtig voordroeg na Miles Davis, loop ik achter hen aan naar buiten.

Joris van Casteren.

(Verslagen van eenzame uitvaarten worden in opdracht van Stichting De Eenzame Uitvaart geschreven en vallen buiten de verantwoordelijk- en aansprakelijkheid van de aangesloten gemeenten)