Eenzame uitvaart #226, verslag

Eenzame uitvaart nummer 226
I.M. A. B. R.
begraafplaats St. Barbara, dinsdag 27 februari 2018, 9.30 uur
dichter van dienst: Anneke Brassinga

Van Bokhoven meldt, nadat we elkaar diverse malen zijn misgelopen, telefonisch het overlijden van de heer R., geboren op 13 december 1942 in Edmonton, Ierland, gestorven in het OLVG, op 14 februari 2018.

Bij leven was hij woonachtig op de Cronjestraat in Amsterdam Oost. Van Bokhoven heeft de woning bezocht. Verschrikkelijk, zegt hij. Veertig jaar niet opgeruimd, niet schoongemaakt, in de woning was het donker en ijskoud, in een slaapkamer lag een dun matrasje op de vloer, daar moet hij geslapen hebben. De woning was volledig van de buitenwereld afgesloten met van dat ‘schuimrubberspul’, alle ramen dichtgetimmerd. Je kon er niet naar binnen kijken. En hij dus ook niet naar buiten. Ik vraag wat hij bedoelt met dat spul, je weet wel, van dat witte isolatieschuim, als je het afbreekt krijg je van die korreltjes. Ook het plaatsje achter lag vol rotzooi. ‘Leuk voor de buren.’

Zijn Marokkaanse bovenbuurvrouw heeft in de dagen voor hij opgenomen werd contact met hem gehad, het ging niet goed, ze heeft een paar dingen voor hem gehaald, op zaterdag, hij gaf haar twintig euro mee en daar had ze een tientje van over, dat heeft ze hem nog teruggegeven. Daarna is ze nog een paar keer bij hem aan de deur geweest, zondag, maandag, dinsdag: toen deed hij niet meer open en heeft ze 112 gebeld en werd hij in het ziekenhuis opgenomen, waar hij zondag is overleden.

Volgens de buurvrouw leed hij aan zware kanker, dat heeft hij haar verteld. Ze wist ook dat hij verder geen familie had, geen vrienden – voor het ziekenhuis heeft zij zich dan maar als contactpersoon opgegeven. Verder kende zij de man eigenlijk ook niet, pas die laatste dagen kregen ze contact. Ze wil niet naar de uitvaart komen, ze vertelde Van Bokhoven – die overigens vermoedt dat ze bij de politie werkt – dat ze van haar geloof geen begrafenissen mag bezoeken. Via het consulaat werd geen familie in Ierland gevonden.

Dinsdag. Ik heb mijn Menno-overhemd gewassen, over een hangertje te drogen gehangen, het is een zelfstrijkend overhemd dat zijn belofte waarmaakt en nu schoon weer wordt aangetrokken. IJzige koude, in het park zijn de slootjes verder toegevroren, toch waagt vooralsnog geen mens zich op het ijs, al kan dat ook aan het matineuze tijdstip liggen. Als ik de begraafplaats op wil rijden, staat de lijkwagen bij de poort, de uitvaartleidster staat te bellen, ik besluit daarachter te wachten. Een drager wijst me erlangs, ik parkeer mijn fiets in het rek, arriveer juist op tijd bij de aula om de auto welkom te heten, terwijl ook Anneke aan komt benen, in een bontmantel, met een bijpassende bontmuts op. Een fotograaf van dagblad Trouw maakt foto’s van het tafereel, een verslaggeefster van dezelfde krant maakt notities. De kist wordt naar binnen gereden, we betreden via de aula de koffiekamer waar het aangenaam warm is, maar dat is het al gauw, dezer dag. De fotograaf vraagt Anneke alvast bij de kist te poseren, dadelijk mag dat niet meer. Anneke zet haar muts af. ‘Dat is het nadeel van een muts,’ wijs ik haar: ‘Je krijgt er van dat platte haar van.’ Ze voelt er even aan, zet dan de muts weer op. Sta je straks in de krant met dat ding op je hoofd. Ik overhandig Mounir mijn usb-stickje met drie muziekstukken. We gaan naar binnen met John Field, Ierse componist, een nocturne. De uitvaartleidster zegt dat ze blij is dat we allemaal gekomen zijn en geeft Anneke het woord.

IETS

‘Al die dingen gebeuren en zijn netjes
geordend: de kinderen spelend aan de vijverrand
het paard ploegend de aarde en de trein

in het landschap.’ De dingen gebeuren
en een man plakt zijn ramen met piepschuim
dicht, hij wil het niet zien. Is hij bang

sinds die ene is weggegaan of nooit gekomen,
vreest hij de wereld die hem dwars door de ruit heen
kan raken? Kwam je nog buiten, Alan – ‘s nachts

misschien bij nieuwe maan in de donkerste uren
van vrede voor hen wie alles teveel is? Om een eind
langs het water te gaan. Ooit moet er iets

zijn gebeurd – of bleef achterwege. Waarna
het leven dichtsloeg, stilstond, verklevend
in stof en vet en vuil en rag. Vies. Nooit meer

fris. Wat heb je gedacht al die tijd, aan wie
heb je gedacht? We mogen het niet vragen,
we mogen je niet eens beklagen, we mogen blij zijn

om het schone bed waarop je ingeslapen bent
nadat je toch nog, op het laatst, een buur,
een medemens, om iets hebt durven vragen.

 

Neil Young zingt een lief liedje, deels met een kinderkoor, uit een onduidelijke krocht van mijn bibliotheek afkomstig: ‘The way, we know the way to bring you back home to the peace where you belong.’ Pas als ik deze regel in mijn zoekbalk intik, vind ik de oorsprong van het lied terug: The way, heet het, niet erg verrassend. De uitvaartleidster komt opnieuw naar voren, zegt dat het einde van deze plechtigheid alweer aanstaande is, en dat we dadelijk meneer R. zullen begeleiden naar zijn graf, op de tonen van het laatste muziekstuk. ‘Irish Blessing.’ Een plechtig koor zal ons naar buiten helpen.

Ik zie dat de uitvaartleidster zomers dunne schoentjes draagt, van die lieve muiltjes die mijn lief in gunstiger weersomstandigheden graag aanheeft, vraag me nog net niet af of ze bereid zou zijn met me te trouwen, met haar lieve lachrimpeltjes en alles, ze geeft geen krimp. Banale gedachten, wat moet je er mee.

Alles verloopt zoals het verlopen moet. Ons schepje zand is al knisperend bevroren. De koffiekamer brengt koffie, het schone bed waarin onze meneer in het ziekenhuis stierf, waarvan de dragers zich afvragen hoe in zo’n vies huis zo’n schoon bed kon opduiken, want van dat ziekenhuis had ze er niet bij gezegd, in het gedicht, dat het bed in het ziekenhuis stond, waarin onze meneer stierf. ‘Misschien moet ik dat nog veranderen,’ aarzelt Anneke. Je weet niet of het in de krant komt straks, precies dat.

© voor gedicht: Anneke Brassinga
© voor verslag: F. Starik