Eenzame uitvaart #200 Amsterdam, verslag

Ali Mahmood meldt het overlijden van meneer H., geboren op 7 oktober 1945, overleden in het OLVG op 5 januari 2016, doodsoorzaak onbekend. Er zijn zes broers en zussen, die hebben allemaal een brief gekregen waarin zijn overlijden wordt gemeld. Eén zus reageerde, namens allen: we hebben al veertig jaar geen contact meer. We willen niet naar de uitvaart komen. Wel gaat de voorkeur uit naar een crematie, die zal na de dienst bij UZ in alle eenzaamheid om 12 uur zal plaatsvinden op Westgaarde in Osdorp.

Hij laat een bescheiden vermogen achter, genoeg om de uitvaart te betalen en zijn woning aan de Silodam in Amsterdam te laten ontruimen, en dan blijft er nog wat over. Er is een executeur-testamentair benoemd, de familie beraadt zich nog of men de erfenis wenst te aanvaarden. Mahmood heeft de woning met Van Bokhoven bezocht. Mooi uitzicht, maar het huis zelf was tenminste twintig jaar niet schoongemaakt, alles plakkerig en vreselijk vies. Meneer Mahmood vertelt erbij dat dit niet relevant is, ‘maar voor u om te weten’. Datzelfde geldt voor het feit dat meneer Hoomans verslaafd was aan alcohol – dat doet me denken aan Erik Jan Harmens, die vorig jaar een roman schreef – Hallo muur – over zijn eigen jarenlange worsteling met koning alcohol. Hij verklaart zich bereid het gedicht te schrijven.

Bij het bezoek aan de woning werden er geen buren thuis getroffen. ‘Misschien treft u wel iemand thuis als u daar gaat kijken,’ oppert Mahmood. Op google tref ik meerdere Jurjen Hoomansen aan, maar geen van hen beantwoordt aan de omschrijving van onze man: ik tref een verzetsheld, in 1945 omgekomen, een frisse Utrechter met een mooie baan en een zwemkampioen. Ook in de telefoongids komt hij niet voor. Ik stuur min of meer op goed geluk een mail aan een kennis, die ook de Silodam woont. Misschien heeft zij hem gekend.

Dat blijkt een gelukkige ingeving: hij was haar buurman. Ze omschrijft hem als vriendelijk, teruggetrokken, hij stond dikwijls op zijn balkon, zomaar wat te kijken. ‘Een ouwe rocker,’ was haar indruk. Hij groette altijd beleefd. Maar kwam weinig buiten. Ze maakte wel eens een praatje, maar verder dan een oppervlakkig contact reikte het niet, in de trant van alles goed? Gaat wel. Een paar maanden geleden is er brand geweest in het complex, moesten ze allemaal naar buiten, stonden ze daar met een groepje buren – hij was toen al erg ziek, hij steunde en kreunde en leunde, kon nauwelijks nog op zijn benen staan. Had hem lekker binnen laten zitten, dacht ze toen. ‘Moet ik iets doen?’ vraagt ze. Wilma Bakker, de buurvrouw, ook wel bekend als La Sirène, ze heeft een uitstekende Marlene Dietrich-personificatie in huis. Ik zeg dat het niet hoeft. Ik neem me voor Lazarus van de gisteren overleden David Bowie voor hem te draaien, dat past wel, bij een ouwe rocker.

Ze belooft me later deze week nog eens terug te bellen, als ze de buren heeft gesproken. Misschien willen er wel een paar naar de plechtigheid komen.
Een paar dagen later mailt ze: ‘Ha F., deze ochtend mijn buurvrouw kort gesproken.
Zij kon iets meer vertellen over Jurjen. Hij komt uit een rijk gezin en is klaarblijkelijk het zwarte schaap van de familie. Met de Sail-intocht stond hij nog uitgebreid te vertellen over de verschillende schepen qua herkomst. We hebben (ook de buurtjes dus) verder geen goed beeld wat hij in zijn leven deed. Wel een aardige man. Wij doen ons best om naar de crematie te komen.’ Even later komt er nog een mail binnen, met het telefoonnummer van de buurvrouw, die hem vaker sprak. Die bel ik.
Die buurvrouw denkt niet dat hij een alcoholist was – ja, vroeger heeft hij zeker wel gedronken, maar toen ze hem trof, deze zomer, op de kade bij de Sail out van de vijfjaarlijkse botenparade, en zij gezellig aan de wijn zat, sloeg hij haar aanbod van neem ook een glas af, dat kon hij maar beter niet meer doen, zei hij. Wel had hij dus veel verstand van schepen, daar vertelde hij uitgebreid over. Verder was hij een man van weinig woorden. Maar heel aardig, vindt ook zij. Wat hij nog meer heeft gedaan in zijn leven, ze heeft geen idee. Of het een goed idee is Lazarus van Bowie voor hem te draaien kon ze bevestigen noch ontkennen, ze heeft geen idee van wat voor muziek hij hield.

Wel heeft ze op een ochtend toen ze naar haar werk ging gezien dat er een ambulance kwam voorrijden, toen vroeg ze zich nog af voor wie dat was. Ze zou graag naar de uitvaart komen, maar ze heeft een afspraak met haar tandarts, en dat belooft een lange afspraak te worden.

Ik doe Erik Jan verslag van wat ik te weten ben gekomen, en meld daarbij: ‘Misschien heb ik te veel Bowie gegeten, laatste week, maar uiteindelijk vind ik de drums te druk, bij Lazarus. En de tekst te veel Bowie. Toen dacht ik vanwege die schepen aan Wild is the wind, ook Bowie, maar oorspronkelijk geschreven of uitgevoerd door Nina Simone.
Bij Concerto bleek dat Bowies wilde wind niet voorradig was, van Nina Simone stond er wel een hele rij op voorraad. Ik heb de hele rij tot mij genomen. Nu denk ik: Lilac wine (later door Jeff Buckley meesterlijk gecoverd) Wild is the wind, en Ne me quitte pas, oorspronkelijk door Brel gezongen, met een vet aandoenlijk Amerikaans accent.’

Zo wordt het dinsdag. Wilma stelt voor gezamenlijk een taxi te nemen, omdat het zo koud is. We treffen een zeer bekwame chauffeur, die het grotendeels vaststaande verkeer behendig weet te omzeilen, zich door gaatjes persend, tram- en busbanen op en afschietend, zodat we ruim op tijd aankomen. Er is een ongeluk gebeurd op de A 10, weet hij, alles staat vast. Zo druk hoort het niet te zijn, op dit tijdstip. Niet veel later arriveren ook Mahmood en Kiewik. Het wachten is op Harmens. Ik probeer hem te bellen. Hij neemt niet op. Ik probeer hem nog een keer te bellen. Hij neemt niet op.

Wat nu? De uitvaartleidster heeft wel een mapje met noodgedichten liggen, dat gaat ze halen. Mahmood stelt voor dat ik uit mijn hoofd een toespraak zal houden, Wilma zegt dat ze wel een liedje kan zingen. Kwart over tien. Daar is hij dan. ‘Sorry,’ zegt hij. ‘Alles stond vast. Kwart voor negen van huis gegaan.’ Dat zou toch echt vroeg genoeg moeten zijn, ook zonder taxivergunning. Maar dat was het dus niet. Als ik weer thuiskom, zie ik dat hij een paar mails heeft verstuurd, vanaf zijn mobiel, over zijn vorderingen in het verkeer. Weet hij veel dat ik niet modern genoeg ben om mails te ontvangen als ik niet thuis ben. Als je in je auto mails kan versturen kun je ook best je mobiel even opnemen, zolang je maar vaststaat, denk ik wrokkig. Ik bewonder zijn lankmoedigheid, evenwel.

In de afscheidskamer luisteren we naar Nina Simone, naar het krachtige stemgeluid van de dichter, zitten we verder zwijgend bijeen, we houden ons onbeweeglijk, ja, het klopt allemaal. Als de dichter is uitgesproken zingt Nina Simone: ‘Don’t you know your life itself, like a leaf clings to a tree, o my darling cling to me, for we are creatures of the wind, and wild is the wind, so wild is the wind…’

© voor het verslag: F. Starik

+