Dinsdag 26 augustus 2025, 10:00 uur
begraafplaats St. Barbara, Amsterdam
Dichter van dienst: Peter Swanborn
Auteur verslag: Joris van Casteren
Reumaplaag
’s Ochtends at meneer G. z’n haringen. Vijf stuks, rond een uur of zeven. In de nog stille ontbijtzaal van het verzorgingshuis in Amsterdam-Oost, waar hij sinds anderhalf jaar verbleef.
Hij kocht de haringen voor een hele week in een viswinkel op de Dappermarkt. Een vrijwilliger reed hem er naartoe in zijn rolstoel, want meneer G. had nog maar één been.
Tijdens die wekelijkse ronde moest hij ook naar de delicatessenzaak voor z’n Franse kaasjes en naar de reformwinkel, om z’n eigen medicijnen in te slaan, want de pillen die de verpleegsters hem wilden geven deugden totaal niet.
Ze leken hem niet te geloven als hij zei dat hij arts was. Omdat hij bijna doof was hoorde hij niet wat ze allemaal beweerden. Z’n Nederlands holde achteruit, vaak viel hij terug op het Engels.
Als hij boos was schakelde hij over op het Russisch, z’n moederstaal. Dat gebeurde als ze hem dwongen furosemide te nemen. Het helpt tegen oedeem, riepen ze in zijn oor. Dat heeft u eerder al een been gekost!
Maar dat klopte niet, het been had helemaal niet afgezet hoeven worden. Kwakzalvers waren het, destijds in het ziekenhuis, waar hij naartoe was gebracht, toen hij nog op zichzelf woonde.
De longontsteking, later, hadden ze ook niet goed behandeld in dat vervloekte hospitaal. Zijn eigen medicijnen hielpen prima, in combinatie met rauwe knoflook.
Dagelijks at hij enkele teentjes. Op 16 mei was hij negentig geworden, dat bewees toch wel genoeg? Ik ga nooit meer naar het ziekenhuis, riep hij telkens weer.
*
Als de ochtenddienst hem niet direct uit bed haalde bleef hij eindeloos aan de bel trekken. Hij werd gewassen, aangekleed en in de rolstoel gezet. De verpleegsters waren toch wel goed voor hem, regelmatig schonk hij hen een glimlach.
Na de haringen en een flinke kop koffie rolde hij snel weer naar z’n kamer. Met andere bewoners sprak hij nauwelijks, die snapten hem niet en hij kon hen amper verstaan.
Op z’n kamer verdween hij in de stapels paperassen die zich tot ergernis van de schoonmakers ophoopten rond zijn bureau. Op een verouderde computer was hij met van alles en nog wat bezig, niemand begreep er wat van.
Nooit kwam er iemand bij hem op bezoek. Ja, heel soms een Russisch sprekende heer, met eten. Maar dat zou een zakelijk contact zijn geweest, iemand van wie hij zelf de naam niet meer wist.
Meneer G. beweerde dat hij een vriendin in Amsterdam-Zuid had wonen. Op een keer zei hij tegen de verpleegsters dat ze een taxi moesten bestellen, hij wilde haar gaan bezoeken. Hoewel hij geen cent te makken had, hij stond onder bewind, gedroeg hij zich alsof hij miljonair was.
De verpleegsters en zijn mentor probeerden deze mevrouw op te sporen. Ze was onvindbaar op het betreffende adres en reageerde niet op mails. Hij zei dat hij een niet-erkende dochter had in Frankrijk, die evenmin viel te traceren. Er zou ook nog een ex-geliefde in Amerika zijn geweest, maar die was volgens hem omgekomen bij een verkeersongeval.
Zaterdag 9 augustus had meneer G. het weer erg benauwd, maar hij klaagde nooit. Na het haringontbijt en de lunch schoof hij ’s avonds aan voor de maaltijd, het was iets met asperges. Snel vertrok hij weer naar z’n kamer. Daar vonden ze hem een paar uur later. Dood in de rolstoel, achter z’n bureau.
*
Op 16 mei 1935 werd hij geboren in Poltava, in het noordoosten van Oekraïne, onderdeel van de Sovjet-Unie. Zijn ouders waren niet-religieuze joden. Een deel van de familie werd in 1942 door de nazi’s gedeporteerd en vermoord.
De vader van meneer G. was hoogleraar in de medische diagnostiek. Van zijn moeder, een belezen vrouw, is niet bekend of ze heeft gewerkt. Broers of zussen had hij niet.
Het gezin verhuisde naar Riga. Er kwam een gouvernante in huis die de jongen onder meer Engels en Frans onderwees. Net als zijn vader koos hij voor de medische wetenschappen.
In Riga en Moskou studeerde hij geneeskunde, en legde zich toe op reumatologie. Oosterse behandelwijzen, met name de acupunctuur, fascineerden hem.
Met het Sovjet-regime had meneer G. weinig op. In zijn studententijd begon hij kritische poëzie te schrijven die hij onverschrokken voordroeg op literaire avondjes. De stem van Riga hekelde zijn werk, dat wemelde van de ‘politieke fouten’. Deze dichtende kwakzalver, aldus de recensent, moest zichzelf maar eens genezen.
Na het overlijden van de vader in 1963 zou hij verschillende malen door de geheime dienst aan de tand zijn gevoeld. In 1966 lukte het hem om samen met zijn moeder de Sovjet-Unie te verlaten.
Via Israël, waar familie woonde, slaagden moeder en zoon erin het Verenigd Koninkrijk te bereiken. Omdat meneer G. poëzie van een bekende dissidente dichter uit Riga had meegesmokkeld – Yuli Daniel, die dankzij een tegen hem gevoerd showproces bekendheid genoot in het Westen – namen The Times en de BBC interviews met hem af.
De journalisten wilden weten hoe meneer G. zijn land was ontvlucht. Hij beweerde dat hij zich in een KGB-kantoortje krankzinnig had laten verklaren. ‘I made a crazy face and went there in dusty clothes,’ zei hij onder meer.
Zijn moeder zou het spel vakkundig hebben meegespeeld. Tegenover de beambte beklaagde ze zich huilend over haar gestoorde zoon die alleen in het buitenland hulp zou kunnen krijgen.
*
Lang niet iedereen geloofde het verhaal. Het was onmogelijk om de KGB op zo’n manier om de tuin te leiden, meenden critici. Wie in de Sovjet-Unie ontoerekeningsvatbaar werd verklaard verdween in een gesticht, zeker niet naar het buitenland.
‘Verscheidene delen van zijn verhaal komen Ruslandkenners onwaarschijnlijk voor,’ schreef een van de Nederlandse kranten die de zaak van de curieuze dissident op de voet volgde.
De Britten verleenden hem niet direct asiel, de boel moest eerst uitgezocht worden. Meneer G. was ontstemd, met zijn moeder vertrok hij naar Frankrijk, waar de autoriteiten minder moeilijk deden.
In Parijs ging hij aan een medische opleiding als lector aan de slag. Hij zou er een Aziatisch ogende vrouw hebben ontmoet – een album met foto’s van haar werd aangetroffen tussen de paperassen in het verzorgingshuis – met wie hij misschien de niet-erkende dochter kreeg.
*
Tijdens een internationale conferentie vernam hij dat er in Nederland een reumaplaag zou heersen. Misschien zou zijn vernieuwende acupunctuurbehandeling daar verlichting kunnen brengen.
Hij kende niemand in dat land maar had gehoord over Karel van het Reve, de gezaghebbende slavist die in Moskou contact had gelegd met dissidente schrijvers en hun werk in het Westen onder de aandacht bracht.
Meneer G. stuurde een brief naar de Leidse universiteit, waar Van het Reve werkzaam was. In de brief, aangetroffen in Van het Reve’s archief, kondigde hij aan dat hij hem graag wilde ontmoeten, om ‘some very urgent questions’ te bespreken.
De ontmoeting vond niet plaats, Van het Reve stuurde ook geen antwoord terug. Misschien had hij gehoord over meneer G. en het vreemde vluchtverhaal en vertrouwde hij het zaakje niet.
*
Meneer G. reisde niettemin naar Amsterdam. Hij sprak er met twee artsen en vernam dat er inderdaad veel reumapatiënten waren, die bovendien niet altijd goed behandeld konden worden omdat gangbare methoden soms geen soelaas boden.
Volgens meneer G. kwam reuma zoveel voor in Nederland omdat het er kil en vochtig was en het zich gedeeltelijk onder de zeespiegel bevond. ‘Een ronduit schadelijk klimaat voor mensen met aanleg voor reuma,’ zei hij enkele jaren later in een interview met Panorama.
Een kliniek aan de Overtoom wilde met hem samenwerken. In 1976 verhuisde hij met zijn moeder van Parijs naar Amsterdam, in de Concertgebouwbuurt betrokken ze een woning.
Aan de Overtoom boekte hij naar verluidt goede resultaten met zijn methode, waarbij hij speciale, in China vervaardigde zilveren naalden hanteerde. Hij bedreef geen gewone acupunctuur maar ‘neuro-acupunctuur’.
De samenwerking met collega’s verliep rampzalig. Een verschil van mening over een diagnose mondde uit in een handgemeen, waarna meneer G. de laan werd uitgestuurd.
In de Alexander Boersstraat, waar hij woonde met zijn moeder, opende hij een eigen kliniek. Om bekendheid te generen plaatste hij een advertentie in De Telegraaf.
De advertentie hielp niet echt, er kwamen amper patiënten. Volgens meneer G. was dat omdat de een inspectiedienst van het ministerie van Volksgezondheid roddels over hem verspreidde.
De weinige patiënten die hij kreeg waren zware gevallen, mensen bij wie niets had geholpen. Teneinde raad klopten ze bij hem aan. Een aantal van hen zou op miraculeuze wijze zijn genezen, aldus het artikel in Panorama.
Tegen de verslaggever van dat blad zei meneer G. dat hij Nederland ‘reumavrij’ kon maken. Er moesten meerdere klinieken komen waar zijn methode kon worden toegepast.
De overheid diende die klinieken te betalen, want als de ziekte eenmaal was verdwenen konden honderdduizenden mensen weer aan het werk, wat de economie ten goede zou komen.
*
Niet al zijn patiënten waren tevreden. Een boze mevrouw klaagde dat hij haar pijnen juist verergerde. Ze weigerde de rekening te betalen, meneer G. daagde haar voor de rechter.
De zaak pakte ongunstig voor hem uit, want nu bleek dat hij zich ten onrechte uitgaf als arts: zijn Russische diploma’s waren in Nederland helemaal niet geldig.
Meneer G. begon een kostbare juridische procedure die hem tot aan de Raad van State voerde. De diploma’s, luidde het arrest in 1981, moesten wel degelijk worden erkend, al had hij daar, alvorens z’n kliniek te openen, zelf een procedure voor in gang moeten zetten. Op het ministerie van Volksgezondheid legde hij de eed af en was nu ook in Nederland officieel arts.
De overwinning hielp niet echt, zijn reputatie was bezoedeld geraakt nadat het tv-programma De Ombudsman, dat met de boze mevrouw in contact was gekomen, een kritische aflevering aan hem wijdde.
Een ander probleem was dat acupunctuur niet vergoed werd door het ziekenfonds, alleen mensen met wat geld konden zich een van zijn prijzige behandelingen permitteren.
Met zijn moeder verhuisde hij naar een flat aan de snelweg waar de huren lager waren. In 1992 overleed zijn moeder, de flat vervuilde want van zichzelf was meneer G. niet zo netjes.
Hij vereenzaamde, slechts af en toe voerde hij nog een behandeling uit. Aan poëzie deed hij al lang niet meer. Na zijn ontsnapping uit de Sovjet-Unie was slechts één gedicht van hem gepubliceerd, in een Russischtalige krant te New York.
Hij zou nog getracht hebben zijn werk in het Nederlands te laten vertalen, maar zijn thematiek was verouderd. Afgezien van een publiek interview en een voordracht in Paradiso in de jaren zeventig bleef hij als dichter volkomen onbekend.
*
Via internet kwam hij in contact met een aardige Rus die olie uit Siberië naar de Rotterdamse haven wilde exporteren. In 2009, hij was inmiddels gepensioneerd, maakte meneer G. een aanzienlijk bedrag aan hem over. Hij zag geen cent terug van deze zogenaamde investering.
De buren in de snelwegflat klaagden over stankoverlast, hij kon de huur niet langer opbrengen. Zijn gezondheid ging achteruit, hij hoorde niet meer wat de mensen zeiden.
Nadat het been was afgezet bezocht een GGD-inspecteur van Hygiënisch Woningtoezicht de vervuilde flat. Er werd besloten tot ontruiming. Meneer G. kreeg een bewindvoerder toegewezen en kwam in de verzorging terecht.
*
Dinsdag 26 augustus laat ik om tien uur ’s ochtends in de kapel van begraafplaats Sint Barbara Tsjaikovski en Sjostakovitsj voor meneer G. spelen. Twee verplegers uit het verzorgingshuis komen, de dag ervoor heb ik hen opgespoord, en de mentor van de bewindvoering.
De dichter leest voor, als de kist in het graf is gezakt zeggen de verplegers dat meneer G. behalve van haringen en rauwe knoflook ook heel erg van augurken hield.
Ze geloven nu wel dat hij een arts was. Misschien duikt ooit de niet-erkende dochter op. De acupunctuurset met zilveren naalden, het foto-album en nog wat persoonlijke spulletjes worden voor haar in de berging van het verzorgingshuis in Amsterdam-Oost bewaard.
Joris van Casteren.
met dank aan researcher Huda Rais, die hielp met het onderzoek naar de ingewikkelde levensloop van de overledene