Verslag eenzame uitvaart #199 Amsterdam

Van Bokhoven meldt dat er een man gevonden is, maandagnacht 28 december om 2.57 uur, nog net in het oude jaar, in zijn woning aan de Uiterwaardenstraat, gevonden door de politie, op aanwijzing van de buren, die zijn hond hoorden blaffen, en dat deed hij anders nooit, blaffen, die hond.

N.G., geboren op 4 juni 1933 in Engeland. In 1982 is hij – na zijn scheiding, er waren drie kinderen, een dochter en twee zoons – naar Nederland gekomen. Van Bokhoven heeft contact gehad met de dochter, die nog altijd in Engeland woont, net als de zoons, van wie er een momenteel in Rome verblijft. Vakantie voor alles. ‘Aardige vrouw,’ vertelt Van Bokhoven, ‘ze moest heel erg huilen.’ Ze heeft haar broers ingelicht en een paar andere familieleden, maar vond niemand bereid om eventueel met haar mee te reizen om haar vaders crematie bij te wonen. En zelf had ze sinds de eeuwwisseling ook geen contact met vader meer gehad. Dus ziet ze ervan af.

‘U hoeft zich nergens schuldig over te voelen,’ vond Van Bokhoven bij een tweede contact, de volgende dag. In de telefoonklapper van haar vader vond hij verder alleen namen van instanties, waarmee vader vermoedelijk nog wel contact onderhield. Of misschien onderhield: die adressen waren ook tenminste twintig jaar oud.

Hij heeft de woning bezocht. Een treurig hok, de ramen geheel met folie beplakt, tegen de inkijk. Stoffig, armoedzaaierig, smerig, triest, omschrijft Van Bokhoven de woning. Hij belt me op de een na laatste dag van het jaar. Altijd een moeilijke tijd, veel trieste gevallen, rare zaken ook, zucht hij vermoeid en terneergeslagen. Ik vraag hem of hij de champagne al koud heeft staan. Daar knapt hij van op. ‘Reken maar!’

De forensische dienst heeft vastgesteld dat hij al sinds 8 december dood in zijn woning heeft gelegen. Raar, vindt ook Van Bokhoven, dat die buren dan niet eerder alarm hebben geslagen. Die hond heeft drie weken zonder water en eten weten te overleven. Er is een dierenarts gekomen om het dier een spuitje te geven. Hij was zo verzwakt dat er geen redden meer aan was. Ik ken twee dichters met een hond, benader ze allebei, Wim wint, hij mailt per omgaande terug: ik zal er zijn.

De hond is gecremeerd, het kon eraf. Meneer G. laat zo’n zevenduizend euro achter, en in Engeland staat er nog eens zo’n zestigduizend pond op een bankrekening. Dat geld gaat naar zijn kinderen, na aftrek van de kosten voor beide crematies.

Woensdag. Ik heb met Wim Brands afgesproken dat hij om kwart over negen bij mij aanbelt. Als je met Wim afspreekt dat hij om 9.15 uur bij je aanbelt dan gaat de bel precies op het moment dat het klokje op de computer van 14 naar 15 verspringt. En ik had me nog wel zo voorgenomen om reeds klaar te staan, wanneer de bel ging, fiets in de aanslag, opdat de dichter van dienst een beetje zou schrikken van de onmiddellijk openzwaaiende deur, al bijna voordat hij had aangebeld. Mislukt.

Ik schiet mijn uitvaartjas aan, dender de trappen af, twee minuten te laat vertrekken we. We fietsen gezamenlijk naar Uitvaartcentrum Zuid, mijn haren nog nat van de douche. Wim heeft handschoenen aan, halverwege de tocht doe ik mijn beklag dat ik er niet op gerekend heb dat er handschoenen nodig zouden wezen, de winter zou dit jaar immers niet doorgaan. Hij biedt me zijn rechterhandschoen aan, dan stopt hij die hand wel in de zak van zijn jas, ik zeg dat het niet nodig is, al fietsend afwisselend de rechter- en de linkerhand verbergend.

Zo komen we aan, licht snotterend, ik presenteer zakdoekjes. Deze keer denk ik eraan om door te rijden naar Uitvaartcentrum Zuid en niet alreeds halt te houden bij Begraafplaats Buitenveldert, zoals we bij de vorige uitvaart bij de verkeerde deur vergeefs op meneer Van Bokhoven hebben staan wachten. Daar was Wim niet bij, ik vertel het hem toch. Al kletsend wachten we de komst van Van Bokhoven af, we zien de witte limousine van de Dienst komen voorrijden, de chef uitstappen, hij neemt haastig de gratis parkeerkaart die bij de balie voor nabestaanden klaarligt in ontvangst en sprint terug naar de auto, waar ik achter het stuur Van Bokhoven meen te ontwaren.

De balie ondertussen ontkent dat er vandaag een eenzame uitvaart zal plaatsvinden, want dat is een uitvaart waarbij niemand aanwezig is, en nu bent u er al, wijst de medewerkster naar ons, dat zijn wij.

Even later legt een uitvaartleider de baliemedewerkster uit dat wij er juist zijn omdat er niemand anders zal komen, en anders niemand. Dan stappen Bert Kiewik en Ton van Bokhoven het halletje binnen, worden er opeens druk de beste wensen uitgewisseld, dat is waar ook, we hadden daar nog helemaal niet aan gedacht. ‘Beste wensen,’ mompelen we allemaal.

De uitvaartleidster gaat ons voor naar boven, waar we in een klein zaaltje afscheid van meneer G. zullen nemen. Ik heb mijn muziek al aan de balie afgegeven, twee dingen: een liedje van Frank Sinatra, ‘Stay with me’, vertolkt door Bob Dylan, en een stuk van Franz Schubert, ‘String Quintet D. 956 (Op. post. 163)’ zoals het op het hoesje pijnlijk nauwkeurig staat aangegeven, vertolkt door het Kuijken Quartet onder leiding van Michel Boulanger, cello, misschien niet onder leiding van, maar is deze Michel gewoon het vijfde wiel aan de wagen. Ik zie anders ook niet in hoe je met een kwartet een kwintet zou moeten spelen. En daar dan het Adagio van. Ik heb maar twee muziekstukken meegenomen, dat laatste stuk duurt bijna een kwartier lang. Dat is lang.

Bob Dylan zingt. ‘Till I find to my wonder all my roads lead to Thee /All that I can do is pray: Stay with me. Stay with me.’

Wim beent gedecideerd naar voren en reciteert zijn gedicht. Als hij is uitgesproken neemt de uitvaartleidster het over en stelt voor dat we nog een moment zwijgend voor meneer G. rechtop zullen staan om hem eer te betuigen, dat doen we. Als ze heeft gebaard dat we weer mogen gaan zitten zet dat onwaarschijnlijk mooie Adagio in. Ergens na vier minuten hoor ik een piepkleine pauze in de muziek die me voordien niet zo was opgevallen, precies het moment waar je het muziekstuk zou kunnen beëindigen, op de gebruikelijke uitvaartlengte, maar ik weet: we moeten nog twaalf minuten door.

De muziek wordt drukker, zet nieuwe thema’s in, en valt tenslotte terug op het basisthema waar we mee begonnen. Dan is het voorbij. In de koffiekamer neemt Wim de complimenten voor zijn gedicht in ontvangst. Kiewik zegt dat hij hem kent van de televisie, iets met boeken, dat klopt. Hij maakt van de gelegenheid gebruik de serie thrillers van Britta Böhler in zijn aandacht aan te bevelen, in die serie komt de Dienst voor, met hijzelf, de chef, in de gedaante van Posthumus in de hoofdrol. En die serie is al in drie landen verschenen, gaat nog verfilmd worden ook. Echt iets om op de televisie aandacht aan te besteden. Over de muziek zegt niemand iets. Even later keren we terug de wereld in, de koude wereld.

(C) voor verslag: F. Starik

+