Eenzame Uitvaart #169 Amsterdam

EENZAME UITVAART NUMMER 169
I.M. J. M. A. G.-V.
maandag 23 december, 9 uur, begraafplaats St. Barbara
dichter van dienst: Elma van Haren

Ali Mahmood meldt, op vrijdagochtend: ‘Ik heb een eenzame uitvaart voor u. Zullen we beginnen met de personalia?’ Dan spelt hij de naam van een man, afkomstig uit Spanje, geboren op 2 april 1932, in Boimorto Arceo, een plaats in het noordwesten, niet heel ver van Santiago de Compostela, de beroemde bedevaartsplaats. Het betreft een lijkvinding, hij heeft ongeveer drie weken dood in zijn woning geleden. Hij werd op donderdag 19 december door de politie aangetroffen.

Meneer G. was getrouwd, heeft een zoon, maar de politie heeft geen van beiden kunnen traceren. Ook bij het bevolkingsregister staan ze niet ingeschreven.

Hij woonde in een arbeiderswoninkje in Amsterdam-Noord, aan het Meidoornplein. Ali Mahmood zegt: ‘Hij was een kluizenaar. Geen contact met de buren.’ Hij is nog niet in het huis geweest, hij gaat vandaag met Ton van Bokhoven kijken.

Op de dag van de begrafenis is de Dienst met kerstreces, er zal niemand naar de uitvaart komen. ‘Dus u vertegenwoordigt ons.’ Ik zeg dat het goed is en bel Elma van Haren.

Maandag, vroege ochtend, ik fiets door een bedrijvig Westerpark naar de begraafplaats, o ja, denk ik, Kerst is nakende, overal worden feesttenten gebouwd, het is fris, maar niet koud. De magnoliabomen in het park hebben al dikke knoppen, het mag niet, maar je denkt toch: ik wou dat ik een snoeischaar bij me had. Bij de aula van St. Barbara tref ik de vier dragers, even later komt ook de uitvaartleidster naar buiten, ze reikt me haar linkerhand, dan zie ik pas dat de rechter in het gips zit. Gevallen met de fiets. ‘Op uw leeftijd moet je ook niet meer fietsen,’ doe ik grappig. Ze zal begin dertig zijn.

In de koffiekamer vind ik Elma van Haren, in gesprek gewikkeld met twee mensen, een man en een vrouw, die me vaag bekend voorkomt. We schudden handen en stellen ons voor. De man blijkt de bovenbuurman van meneer G., de vrouw zijn vriendin, Miek Zwamborn, een dichter, beeldend kunstenaar. Elma van Haren was bij het huis van meneer G. langsgegaan, had aangebeld en werd opengedaan – en trof tot haar stomme verbazing Miek Zwamborn in de keuken van de bovenbuurman aan. Rutger, versta ik, zijn achternaam onthoud ik niet. Kijk, zo kom je nog eens wat te weten.

Hij woont er nu anderhalf jaar, Rutger, boven de kluizenaar. De eerste keer dat hij hem zag, zijn benedenbuurman, terwijl die met een grote joint in zijn hoofd wat onkruid uit zijn onooglijke voortuintje stond te wieden, maakte de benedenbuurman dat hij weer binnenkwam. In de daaropvolgende maanden ontstond er toch iets van een spaarzaam contact, dat zich beperkte tot een haastig gewisselde groet, afgewisseld met wekenlange, schijnbare afwezigheid. Rutger nam bezorgd contact met het stadsdeel op, dat het zijn indruk was dat deze oude meneer wel wat hulp kon gebruiken, maar dat hij hem zelf niet goed bereiken kon. Daar hoor je dan nooit meer wat van. Rutger dacht dat het stadsdeel de zaak vergeten was, tot op een dag de politie met een stormram de deur van de benedenbuurman open beukte, om te kijken of die nog leefde, nadat hij ook na langdurig bonzen op de ruit niet had opengedaan, en jawel hoor, hij leefde nog. Rutger was zelf niet thuis toen dat gebeurde: hij dacht de volgende morgen dat er ingebroken was. Dat was er ook, maar van bevoegde zijde. Tja, en daar voel je je dan ook weer schuldig over.

Vanaf dat moment gebeurde het vaker: zo’n man op een fiets, zo’n buurtwacht met een oranje hesje aan, kwam regelmatig op de ruit bonzen, dikwijls ‘s avonds laat. ‘En dat helpt natuurlijk ook niet. Dan zou ik zelf ook niet opendoen.’ Toch slaagde de bovenbuurman erin in de loop van tijd enig contact met zijn benedenbuurman op te bouwen, waarover hij Elma in zijn keuken vertelde – die op haar beurt haar gedicht baseerde op wat Rutger wist te vertellen.

Elma heeft ook de muziek uitgezocht die bij de uitvaart ten gehore zal worden gebracht. Bij het binnentreden klinkt van Tindersticks Already Gone, een titel die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. Na dat eerste nummer komt de uitvaartleidster naar voren en spreekt ons aan: ‘Beste mensen, in dit kleine gezelschap zullen we de heer J. M. A. G.-V. gedenken met muziek en met woorden, uitgesproken door mevrouw Elma van Haren, die ik nu naar voren mag vragen te komen. Ik geef u graag het woord,’ nodigt ze Elma met een handgebaar van de goede hand uit naar het spreekgestoelte te komen, met de gipshand houdt ze het condoleanceregister tegen haar borst geklemd; toch sprak ze de gehele naam van de overledene compleet en zonder haperen uit. Kijk, daar is werk aan besteed.

Dan neemt Elma haar plaats in, vertelt wat ze van meneer G. te weten is gekomen, dat haar gedicht de titel van het volgende muziekstuk draagt, glimlacht wat onzeker naar ons, zet haar leesbril op het puntje van de neus en draagt voor.

 

I.M. J. M. A. G.-V.

Sin palabras

Ik hoefde godzijdank jarenlang het huis niet uit.
Als de buren bezorgd vroegen, hoe het ging,
dan knikte ik alleen. Natuurlijk ging het!
Ik ging… ik ben gegaan… en zij gaan later allemaal.
Goed, dit zijn maar woorden.
Mijn taalrivier bruiste binnenin en
om de buren niet te overstromen met mijn Spaans
hield ik nauwlettend mijn mond gesloten.

‘Kunnen we wat voor u doen?’ bleven ze maar vragen.
Ik schudde nee, maar soms: ja, het vuilnis.
Ik ging geen meter verder dan mijn voordeur.
Stapelde het vuil zich op, dan brachten zij het weg.
‘Gracias,’ mompelde ik besmuikt.
Mijn innerlijke vlakte was te immens geblakerd om de oversteek te wagen,
en het hele Meidoornplein lag vaak zompig bloot te zijn
met puntig hekwerk, kale stoep en stekelige struiken.

‘Lekker weer vandaag, nietwaar?’
Inderdaad, de zon. Maar de zon
scheen van jongs af aan al in mijn hoofd,
zat als het regende in mijn benen, als het vroor in mijn ogen,
als ik sliep in mijn dromen, als ik at in mijn smaak
en als ik sprak in mijn spraak. Maar ik sprak niet met mijn buren,
want een Spanjaard in het Noorden
kan hen verzengen door zijn gloedvolle betogen.

Doch keer op keer bleven ze op de ramen bonzen.
Vroegen of mijn hart nog klopte, of ik niet verslonsde,
of ik me niet bedronk, of ik wel te eten had.
Zij herhaalden zich, zij luisterden maar vaag.
‘Albondígas,’ zeiden zij.
Maar het is ‘albóndigas’. Onthoud dat nou!
De ervaring leerde, dat mijn taal uitlijnen
parels strooien is voor de zwijnen.

Daarom zweeg ik liever dan ik sprak.
In mijn lichaam was het peinzen zoveel zwaarder
dan het heffen van een been kan zijn,
dan de ‘g’ uitspreken in het Hollandse ‘goedendag’.
Er ligt een groot gevaar verscholen in noordelijke gevoeligheden.
Daarom bleef ik zwijgzaam binnen en
woonde ik met de kachel hoog,
diep in mijn zuiderse beneden.

Elma van Haren
23-12-2013

 

Als ze is uitgesproken, klinkt inderdaad van een verder onbekende muzikant het lied Sin Palabras op. Het is afkomstig van een verzamel-cd van Radio Tarifa, een Spaans radiostation, dat de moeite niet nam de namen van de vastgelegde artiesten op het hoesje te vermelden. Mooi.

Dan komt de uitvaartleidster opnieuw naar voren en verzekert ons dat het einde van onze kleine plechtigheid aanstaande is: we zullen nog naar een muziekstuk luisteren en dan zullen we de dode naar zijn laatste rustplaats begeleiden. Gadjo Dilo zingt Nora Luca, de dragers komen naar voren, buigen, we gaan recht staan en lopen achter de kist aan naar buiten, nemen samen met een langsrazende trein een moment stilte in acht, de kist zakt, er worden drie schepjes zand bij wijze van afscheidsgroet op de kist geworpen, dag meneer G., wij gaan ons warmen in de koffiekamer, we zullen nog een kwartiertje blijven napraten, Rutger zal vertellen dat er in de achtertuin van de benedenbuurman een grote spiegel hing, die in een flauwe hoek omhoog gemonteerd was onder een glazen afdakje, een spiegel waarvan hij eerst dacht dat die bedoeld zou zijn om nog wat zon te vangen, maar daarvoor was de hoek te gering: de spiegel bood precies zicht op het balkon daarboven. Die spiegel werd overigens tot op het laatst toe schoon gehouden, terwijl het tuintje verslonsde. ‘Voor mij heeft er een gezin met vier kinderen gewoond.’ Dat zal niet gemakkelijk geweest zijn, zes paar voeten, de woningen zijn klein en gehorig, de plafonds zijn er van karton. Je kunt goed ruiken wat de buren vanavond gaan eten.

Hij verbaast zich erover dat de buurman zo lang dood gelegen heeft, dat kan bijna niet, want hij lette echt goed op, al is hij de laatste tijd inderdaad veel uithuizig geweest, ik troost hem door te vertellen dat meneer ook heel goed gedurende een kortere periode onder hem dood kan hebben gelegen. Er waren geen verdachte omstandigheden, hij zal hooguit door een schouwarts zijn gezien, die toen hij de overledene bezocht, de kamer instapte, zijn adem inhield zo lang hij kon en vlug weer naar buiten stapte, om officieel te bevestigen dat deze man inderdaad dood was. ‘Doe maar drie weken.’

(C) voor gedicht: Elma van Haren
(C) voor verslag: F. Starik